wegpunt
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɛx.pʏnt/
noun
Definitions
- waypoint
Etymology
Compound from Dutch, Flemish weg (road, way, away, path) + Dutch, Flemish punt (point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake).
Origin
Dutch (Brabantic)
punt
Gloss
point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
☝️ 👆️ 👇️ 👈️ 👉️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- punctum Latin
- E-weg Dutch, Flemish
- Melkweg Dutch, Flemish
- aandachtspunt Dutch, Flemish
- aanknopingspunt Dutch, Flemish
- agendapunt Dutch, Flemish
- appelpunt Dutch, Flemish
- asfaltweg Dutch, Flemish
- autoweg Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beginpunt Dutch, Flemish
- binnenweg Dutch, Flemish
- botweg Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- breekpunt Dutch, Flemish
- diedenweg Dutch, Flemish
- dieptepunt Dutch, Flemish
- domweg Dutch, Flemish
- doolweg Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- dubbelpunt Dutch, Flemish
- gezichtspunt Dutch, Flemish
- hoofdpunt Dutch, Flemish
- hoofdweg Dutch, Flemish
- ijkpunt Dutch, Flemish
- keerpunt Dutch, Flemish
- knooppunt Dutch, Flemish
- kookpunt Dutch, Flemish
- kruispunt Dutch, Flemish
- lichtpunt Dutch, Flemish
- lijdensweg Dutch, Flemish
- luchtweg Dutch, Flemish
- middelpunt Dutch, Flemish
- middenweg Dutch, Flemish
- minpunt Dutch, Flemish
- mispunt Dutch, Flemish
- omweg Dutch, Flemish
- overweg Dutch, Flemish
- pandapunt Dutch, Flemish
- parallelweg Dutch, Flemish
- pijlpunt Dutch, Flemish
- punt Dutch, Flemish
- puntbaard Dutch, Flemish
- puntdak Dutch, Flemish
- puntgevel Dutch, Flemish
- puntig Dutch, Flemish
- puntkomma Dutch, Flemish
- puntmuts Dutch, Flemish
- puntschoen Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- puntzak Dutch, Flemish
- remweg Dutch, Flemish
- rijksweg Dutch, Flemish
- rijweg Dutch, Flemish
- ringweg Dutch, Flemish
- rondpunt Dutch, Flemish
- rondweg Dutch, Flemish
- routepunt Dutch, Flemish
- sluipweg Dutch, Flemish
- smeltpunt Dutch, Flemish
- snelweg Dutch, Flemish
- speerpunt Dutch, Flemish
- spoorweg Dutch, Flemish
- standpunt Dutch, Flemish
- startpunt Dutch, Flemish
- straatweg Dutch, Flemish
- strafpunt Dutch, Flemish
- taartpunt Dutch, Flemish
- teweegbrengen Dutch, Flemish
- tienpuntenschaal Dutch, Flemish
- tolweg Dutch, Flemish
- toppunt Dutch, Flemish
- tramweg Dutch, Flemish
- tussenpunt Dutch, Flemish
- uitgangspunt Dutch, Flemish
- uitweg Dutch, Flemish
- vaarweg Dutch, Flemish
- ventweg Dutch, Flemish
- verdichtingspunt Dutch, Flemish
- vierpuntsdruktoets Dutch, Flemish
- vluchtweg Dutch, Flemish
- vriespunt Dutch, Flemish
- waterweg Dutch, Flemish
- weegbree Dutch, Flemish
- weg Dutch, Flemish
- wegaanduiding Dutch, Flemish
- wegconcurreren Dutch, Flemish
- wegdek Dutch, Flemish
- wegdoen Dutch, Flemish
- wegebben Dutch, Flemish
- wegenaanleg Dutch, Flemish
- wegenbelasting Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- wegennet Dutch, Flemish
- wegens Dutch, Flemish
- weggaan Dutch, Flemish
- weggebruiker Dutch, Flemish
- weggeven Dutch, Flemish
- weggooien Dutch, Flemish
- weghelpen Dutch, Flemish
- wegkijken Dutch, Flemish
- wegkwijnen Dutch, Flemish
- weglaten Dutch, Flemish
- wegleggen Dutch, Flemish
- weglopen Dutch, Flemish
- wegmisbruiker Dutch, Flemish
- wegnemen Dutch, Flemish
- wegpiraat Dutch, Flemish
- wegrestaurant Dutch, Flemish
- wegrit Dutch, Flemish
- wegslepen Dutch, Flemish
- wegsluipen Dutch, Flemish
- wegstemmen Dutch, Flemish
- wegsterven Dutch, Flemish
- wegsturen Dutch, Flemish
- wegvagen Dutch, Flemish
- wegvallen Dutch, Flemish
- wegverkeer Dutch, Flemish
- wegversperring Dutch, Flemish
- wegvervoer Dutch, Flemish
- wegvliegen Dutch, Flemish
- wegvoeren Dutch, Flemish
- wegwaaien Dutch, Flemish
- wegwaarts Dutch, Flemish
- wegwerken Dutch, Flemish
- wegwerkzaamheid Dutch, Flemish
- wegwerpen Dutch, Flemish
- wegwezen Dutch, Flemish
- wegzetten Dutch, Flemish
- zandweg Dutch, Flemish
- zwaartepunt Dutch, Flemish
- wech Middle Dutch
- weg Afrikaans
- weg
- punt
- omweg
- E-weg
- wegens
- uitweg
- wegrit
- botweg
- rijweg
- domweg
- remweg
- puntig
- tolweg
- wegdek
- vaarweg
- doorweg
- mispunt
- zandweg
- ijkpunt
- minpunt
- autoweg
- weggaan
- doolweg
- ringweg
- puntzak
- puntdak
- snelweg
- ventweg
- tramweg
- Melkweg
- wegdoen
- rondweg
- toppunt
- overweg
- wegwezen
- wegebben
- spoorweg
- puntstuk
- waterweg
- weglopen
- rondpunt
- wegvagen
- rijksweg
- sluipweg
- wegnemen
- luchtweg
- weggeven
- weegbree
- hoofdweg
- weglaten
- wegennet
- kookpunt
- keerpunt
- pijlpunt
- puntmuts
- standpunt
- beeldpunt
- puntkomma
- wegkijken
- middenweg
- wegsturen
- puntbaard
- appelpunt
- wegenbouw
- brandpunt
- weghelpen
- lichtpunt
- binnenweg
- wegwerpen
- vluchtweg
- kruispunt
- vriespunt
- breekpunt
- asfaltweg
- wegwaaien
- routepunt
- taartpunt
- wegslepen
- knooppunt
- pandapunt
- wegwaarts
- wegleggen
- strafpunt
- diedenweg
- beginpunt
- straatweg
- wegpiraat
- smeltpunt
- wegvoeren
- weggooien
- hoofdpunt
- startpunt
- wegvallen
- speerpunt
- wegzetten
- wegwerken
- puntgevel
- puntschoen
- wegverkeer
- middelpunt
- lijdensweg
- dubbelpunt
- dieptepunt
- wegsluipen
- wegsterven
- wegkwijnen
- tussenpunt
- wegvervoer
- wegstemmen
- agendapunt
- wegvliegen
- zwaartepunt
- wegenaanleg
- parallelweg
- weggebruiker
- gezichtspunt
- uitgangspunt
- wegmisbruiker
- teweegbrengen
- aandachtspunt
- wegaanduiding
- wegrestaurant
- wegversperring
- wegconcurreren
- wegenbelasting
- aanknopingspunt
- wegwerkzaamheid
- verdichtingspunt
- tienpuntenschaal
- vierpuntsdruktoets