vierpuntsdruktoets
Dutch (Brabantic)
/ˈviːr.pʏntsˌdrʏk.tuts/
noun
Definitions
- (videogames) d-pad
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vier (four) + Dutch, Flemish punt (point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake)+ Dutch, Flemish druktoets (push button).
Origin
Dutch (Brabantic)
druktoets
Gloss
push button
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- punctum Latin
- aandachtspunt Dutch, Flemish
- aanknopingspunt Dutch, Flemish
- agendapunt Dutch, Flemish
- appelpunt Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beginpunt Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- breekpunt Dutch, Flemish
- dieptepunt Dutch, Flemish
- drukken Dutch, Flemish
- druktoets Dutch, Flemish
- dubbelpunt Dutch, Flemish
- gezichtspunt Dutch, Flemish
- hoofdpunt Dutch, Flemish
- ijkpunt Dutch, Flemish
- keerpunt Dutch, Flemish
- klavertjevier Dutch, Flemish
- knooppunt Dutch, Flemish
- kookpunt Dutch, Flemish
- kruispunt Dutch, Flemish
- lichtpunt Dutch, Flemish
- middelpunt Dutch, Flemish
- minpunt Dutch, Flemish
- mispunt Dutch, Flemish
- pandapunt Dutch, Flemish
- pijlpunt Dutch, Flemish
- punt Dutch, Flemish
- puntbaard Dutch, Flemish
- puntdak Dutch, Flemish
- puntgevel Dutch, Flemish
- puntig Dutch, Flemish
- puntkomma Dutch, Flemish
- puntmuts Dutch, Flemish
- puntschoen Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- puntzak Dutch, Flemish
- rondpunt Dutch, Flemish
- routepunt Dutch, Flemish
- smeltpunt Dutch, Flemish
- speerpunt Dutch, Flemish
- standpunt Dutch, Flemish
- startpunt Dutch, Flemish
- strafpunt Dutch, Flemish
- taartpunt Dutch, Flemish
- tienpuntenschaal Dutch, Flemish
- toets Dutch, Flemish
- toppunt Dutch, Flemish
- tussenpunt Dutch, Flemish
- uitgangspunt Dutch, Flemish
- verdichtingspunt Dutch, Flemish
- vier Dutch, Flemish
- vierdaags Dutch, Flemish
- vierdeel Dutch, Flemish
- vierduitenstuk Dutch, Flemish
- vierduitstuk Dutch, Flemish
- vierhoekig Dutch, Flemish
- vierkant Dutch, Flemish
- viermotorig Dutch, Flemish
- vierspan Dutch, Flemish
- viertal Dutch, Flemish
- viervoeter Dutch, Flemish
- vierwieler Dutch, Flemish
- vriespunt Dutch, Flemish
- wegpunt Dutch, Flemish
- zwaartepunt Dutch, Flemish
- vier Middle Dutch
- vier Afrikaans
- punt
- vier
- toets
- puntig
- wegpunt
- mispunt
- ijkpunt
- minpunt
- puntzak
- puntdak
- drukken
- toppunt
- viertal
- vierdeel
- vierspan
- puntstuk
- kookpunt
- rondpunt
- vierkant
- keerpunt
- pijlpunt
- puntmuts
- standpunt
- beeldpunt
- knooppunt
- puntkomma
- vierdaags
- pandapunt
- strafpunt
- puntbaard
- appelpunt
- beginpunt
- smeltpunt
- brandpunt
- hoofdpunt
- startpunt
- lichtpunt
- druktoets
- speerpunt
- kruispunt
- vriespunt
- breekpunt
- routepunt
- taartpunt
- puntgevel
- vierwieler
- puntschoen
- tussenpunt
- middelpunt
- agendapunt
- vierhoekig
- viervoeter
- dubbelpunt
- dieptepunt
- viermotorig
- zwaartepunt
- vierduitstuk
- gezichtspunt
- uitgangspunt
- aandachtspunt
- klavertjevier
- vierduitenstuk
- aanknopingspunt
- tienpuntenschaal
- verdichtingspunt