breekpunt
Dutch (Brabantic)
/ˈbreːk.pʏnt/
noun
Definitions
- (mechanics) breaking point
- (politics) political red line, cause for ending coalition talks
Etymology
Compound from Dutch, Flemish breken (break, stem of m) + Dutch, Flemish punt (point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake).
Origin
Dutch (Brabantic)
punt
Gloss
point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
☝️ 👆️ 👇️ 👈️ 👉️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- punctum Latin
- aanbreken Dutch, Flemish
- aandachtspunt Dutch, Flemish
- aanknopingspunt Dutch, Flemish
- afbreken Dutch, Flemish
- agendapunt Dutch, Flemish
- appelpunt Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beenbreek Dutch, Flemish
- beginpunt Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- breekal Dutch, Flemish
- breekbaar Dutch, Flemish
- breekijzer Dutch, Flemish
- breekvasten Dutch, Flemish
- breekwater Dutch, Flemish
- brekebeen Dutch, Flemish
- breken Dutch, Flemish
- breker Dutch, Flemish
- breking Dutch, Flemish
- dieptepunt Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- dubbelpunt Dutch, Flemish
- echtbreker Dutch, Flemish
- gezichtspunt Dutch, Flemish
- hoofdpunt Dutch, Flemish
- ijkpunt Dutch, Flemish
- ijsbreker Dutch, Flemish
- inbreken Dutch, Flemish
- keerpunt Dutch, Flemish
- knooppunt Dutch, Flemish
- kookpunt Dutch, Flemish
- kruispunt Dutch, Flemish
- lichtbreking Dutch, Flemish
- lichtpunt Dutch, Flemish
- middelpunt Dutch, Flemish
- minpunt Dutch, Flemish
- mispunt Dutch, Flemish
- onderbreken Dutch, Flemish
- ontbreken Dutch, Flemish
- openbreken Dutch, Flemish
- pandapunt Dutch, Flemish
- pijlpunt Dutch, Flemish
- punt Dutch, Flemish
- puntbaard Dutch, Flemish
- puntdak Dutch, Flemish
- puntgevel Dutch, Flemish
- puntig Dutch, Flemish
- puntkomma Dutch, Flemish
- puntmuts Dutch, Flemish
- puntschoen Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- puntzak Dutch, Flemish
- rondpunt Dutch, Flemish
- routepunt Dutch, Flemish
- schokbreker Dutch, Flemish
- smeltpunt Dutch, Flemish
- speerpunt Dutch, Flemish
- standpunt Dutch, Flemish
- startpunt Dutch, Flemish
- strafpunt Dutch, Flemish
- taartpunt Dutch, Flemish
- tienpuntenschaal Dutch, Flemish
- toppunt Dutch, Flemish
- tussenpunt Dutch, Flemish
- uitbreken Dutch, Flemish
- uitgangspunt Dutch, Flemish
- verbreken Dutch, Flemish
- verdichtingspunt Dutch, Flemish
- vierpuntsdruktoets Dutch, Flemish
- vriespunt Dutch, Flemish
- wegpunt Dutch, Flemish
- zwaartepunt Dutch, Flemish
- *bʰreg- Proto-Indo-European
- brēken Middle Dutch
- breek Afrikaans
- punt
- breken
- breker
- puntig
- breking
- wegpunt
- mispunt
- ijkpunt
- minpunt
- puntzak
- breekal
- puntdak
- toppunt
- afbreken
- inbreken
- puntstuk
- kookpunt
- rondpunt
- keerpunt
- pijlpunt
- puntmuts
- standpunt
- uitbreken
- beeldpunt
- knooppunt
- puntkomma
- pandapunt
- aanbreken
- strafpunt
- puntbaard
- appelpunt
- beginpunt
- brekebeen
- smeltpunt
- brandpunt
- hoofdpunt
- startpunt
- lichtpunt
- ontbreken
- ijsbreker
- beenbreek
- verbreken
- speerpunt
- kruispunt
- vriespunt
- routepunt
- breekbaar
- taartpunt
- puntgevel
- echtbreker
- puntschoen
- tussenpunt
- middelpunt
- agendapunt
- breekijzer
- breekwater
- openbreken
- dubbelpunt
- doorbreken
- dieptepunt
- onderbreken
- schokbreker
- breekvasten
- zwaartepunt
- lichtbreking
- gezichtspunt
- uitgangspunt
- aandachtspunt
- aanknopingspunt
- tienpuntenschaal
- verdichtingspunt
- vierpuntsdruktoets