tienpuntenschaal
Dutch (Brabantic)
/tinˈpʏn.tə(n)ˌsxaːl/
noun
Definitions
- ten-point scale
Etymology
Compound from Dutch, Flemish tien (ten) + Dutch, Flemish punt (point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake)+ Dutch, Flemish schaal (shell, bowl, measure, scale).
Origin
Dutch (Brabantic)
schaal
Gloss
shell, bowl, measure, scale
Concept
Semantic Field
Animals
Ontological Category
Action/Process
Kanji
鉢, 丼
Emoji
🐚
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- punctum Latin
- aandachtspunt Dutch, Flemish
- aanknopingspunt Dutch, Flemish
- agendapunt Dutch, Flemish
- appelpunt Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beginpunt Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- breekpunt Dutch, Flemish
- dieptepunt Dutch, Flemish
- dubbelpunt Dutch, Flemish
- gezichtspunt Dutch, Flemish
- grootschalig Dutch, Flemish
- hoofdpunt Dutch, Flemish
- ijkpunt Dutch, Flemish
- jaartien Dutch, Flemish
- keerpunt Dutch, Flemish
- knooppunt Dutch, Flemish
- kookpunt Dutch, Flemish
- kruispunt Dutch, Flemish
- lichtpunt Dutch, Flemish
- loonschaal Dutch, Flemish
- middelpunt Dutch, Flemish
- minpunt Dutch, Flemish
- mispunt Dutch, Flemish
- pandapunt Dutch, Flemish
- pijlpunt Dutch, Flemish
- punt Dutch, Flemish
- puntbaard Dutch, Flemish
- puntdak Dutch, Flemish
- puntgevel Dutch, Flemish
- puntig Dutch, Flemish
- puntkomma Dutch, Flemish
- puntmuts Dutch, Flemish
- puntschoen Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- puntzak Dutch, Flemish
- rondpunt Dutch, Flemish
- routepunt Dutch, Flemish
- schaal Dutch, Flemish
- schaaldier Dutch, Flemish
- smeltpunt Dutch, Flemish
- speerpunt Dutch, Flemish
- standpunt Dutch, Flemish
- startpunt Dutch, Flemish
- strafpunt Dutch, Flemish
- taartpunt Dutch, Flemish
- tien Dutch, Flemish
- tienjarig Dutch, Flemish
- tiental Dutch, Flemish
- tijdschaal Dutch, Flemish
- toppunt Dutch, Flemish
- tussenpunt Dutch, Flemish
- uitgangspunt Dutch, Flemish
- verdichtingspunt Dutch, Flemish
- vierpuntsdruktoets Dutch, Flemish
- vriespunt Dutch, Flemish
- weegschaal Dutch, Flemish
- wegpunt Dutch, Flemish
- zwaartepunt Dutch, Flemish
- scale Middle Dutch
- tien Middle Dutch
- tien Afrikaans
- tin Sranan Tongo
- punt
- tien
- puntig
- schaal
- wegpunt
- mispunt
- ijkpunt
- minpunt
- tiental
- puntzak
- puntdak
- toppunt
- puntstuk
- kookpunt
- jaartien
- rondpunt
- keerpunt
- pijlpunt
- puntmuts
- standpunt
- beeldpunt
- knooppunt
- puntkomma
- pandapunt
- strafpunt
- puntbaard
- appelpunt
- tienjarig
- beginpunt
- smeltpunt
- brandpunt
- hoofdpunt
- startpunt
- lichtpunt
- speerpunt
- kruispunt
- vriespunt
- breekpunt
- routepunt
- taartpunt
- puntgevel
- weegschaal
- puntschoen
- tussenpunt
- tijdschaal
- middelpunt
- agendapunt
- schaaldier
- dubbelpunt
- loonschaal
- dieptepunt
- zwaartepunt
- grootschalig
- gezichtspunt
- uitgangspunt
- aandachtspunt
- aanknopingspunt
- verdichtingspunt
- vierpuntsdruktoets