puntmuts
Dutch (Brabantic)
/ˈpʏnt.mʏts/
noun
Definitions
- A pointed cap.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish punt (point, spot, slice of cake, period, spike, pointy slice of cake) + Dutch, Flemish muts (cap, hat, tuque, toque, brimless cap).
Origin
Dutch (Brabantic)
muts
Gloss
cap, hat, tuque, toque, brimless cap
Concept
Semantic Field
Clothing and grooming
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
帽
Emoji
🎓️ 👲
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- punctum Latin
- aandachtspunt Dutch, Flemish
- aanknopingspunt Dutch, Flemish
- agendapunt Dutch, Flemish
- appelpunt Dutch, Flemish
- badmuts Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beginpunt Dutch, Flemish
- bivakmuts Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- breekpunt Dutch, Flemish
- dieptepunt Dutch, Flemish
- dubbelpunt Dutch, Flemish
- eiermuts Dutch, Flemish
- gemutst Dutch, Flemish
- gezichtspunt Dutch, Flemish
- hoofdpunt Dutch, Flemish
- ijkpunt Dutch, Flemish
- kaboutermuts Dutch, Flemish
- keerpunt Dutch, Flemish
- klapmuts Dutch, Flemish
- knooppunt Dutch, Flemish
- kookpunt Dutch, Flemish
- kruispunt Dutch, Flemish
- lichtpunt Dutch, Flemish
- middelpunt Dutch, Flemish
- minpunt Dutch, Flemish
- mispunt Dutch, Flemish
- muts Dutch, Flemish
- pandapunt Dutch, Flemish
- pijlpunt Dutch, Flemish
- punt Dutch, Flemish
- puntbaard Dutch, Flemish
- puntdak Dutch, Flemish
- puntgevel Dutch, Flemish
- puntig Dutch, Flemish
- puntkomma Dutch, Flemish
- puntschoen Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- puntzak Dutch, Flemish
- rondpunt Dutch, Flemish
- routepunt Dutch, Flemish
- slaapmuts Dutch, Flemish
- smeltpunt Dutch, Flemish
- speerpunt Dutch, Flemish
- standpunt Dutch, Flemish
- startpunt Dutch, Flemish
- strafpunt Dutch, Flemish
- taartpunt Dutch, Flemish
- theemuts Dutch, Flemish
- tienpuntenschaal Dutch, Flemish
- toppunt Dutch, Flemish
- tussenpunt Dutch, Flemish
- uitgangspunt Dutch, Flemish
- verdichtingspunt Dutch, Flemish
- vierpuntsdruktoets Dutch, Flemish
- vriespunt Dutch, Flemish
- wegpunt Dutch, Flemish
- zwaartepunt Dutch, Flemish
- mutse Middle Dutch
- mus Afrikaans
- punt
- muts
- puntig
- ijkpunt
- minpunt
- badmuts
- gemutst
- wegpunt
- mispunt
- puntzak
- puntdak
- toppunt
- eiermuts
- puntstuk
- theemuts
- kookpunt
- rondpunt
- keerpunt
- pijlpunt
- klapmuts
- smeltpunt
- brandpunt
- standpunt
- beeldpunt
- knooppunt
- hoofdpunt
- startpunt
- puntkomma
- lichtpunt
- pandapunt
- strafpunt
- speerpunt
- puntbaard
- slaapmuts
- kruispunt
- appelpunt
- beginpunt
- vriespunt
- bivakmuts
- breekpunt
- routepunt
- taartpunt
- puntgevel
- agendapunt
- puntschoen
- tussenpunt
- dubbelpunt
- dieptepunt
- middelpunt
- zwaartepunt
- kaboutermuts
- gezichtspunt
- uitgangspunt
- aandachtspunt
- aanknopingspunt
- verdichtingspunt
- tienpuntenschaal
- vierpuntsdruktoets