eenoog
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- one-eye a person with one eye
Etymology
Compound from Dutch, Flemish een (one, mono, a, uni-) + Dutch, Flemish oog (eye).
Origin
Dutch (Brabantic)
oog
Gloss
eye
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
็ฎ
Emoji
๐ ๐ ๐ ๐คฉ ๐ ๐๏ธ ๐๏ธโ๐จ๏ธ ๐๏ธ ๐ถ๏ธ ๐ ๐ ๐ ๐ ๐ ๐ ๐ ๐ ๐ ๐ธ ๐ป ๐ฝ ๐คช
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Schiermonnikoog Dutch, Flemish
- aaneen Dutch, Flemish
- achtereen Dutch, Flemish
- achtereenvolgend Dutch, Flemish
- alleen Dutch, Flemish
- ankeroog Dutch, Flemish
- argusoog Dutch, Flemish
- bijeen Dutch, Flemish
- blauwogig Dutch, Flemish
- bruinogig Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eenakter Dutch, Flemish
- eenarmig Dutch, Flemish
- eenbrauw Dutch, Flemish
- eendaags Dutch, Flemish
- eendekker Dutch, Flemish
- eendracht Dutch, Flemish
- eenduidig Dutch, Flemish
- eeneiig Dutch, Flemish
- eenheid Dutch, Flemish
- eenhoorn Dutch, Flemish
- eenkamerig Dutch, Flemish
- eenklank Dutch, Flemish
- eenlettergrepig Dutch, Flemish
- eenling Dutch, Flemish
- eenmaal Dutch, Flemish
- eenmanszaak Dutch, Flemish
- eenoudergezin Dutch, Flemish
- eenparig Dutch, Flemish
- eenpersoonsbed Dutch, Flemish
- eens Dutch, Flemish
- eensklaps Dutch, Flemish
- eentalig Dutch, Flemish
- eenvormig Dutch, Flemish
- eenvoudig Dutch, Flemish
- eenwieler Dutch, Flemish
- eenwijverij Dutch, Flemish
- eenwording Dutch, Flemish
- eenzaadlobbig Dutch, Flemish
- eenzaam Dutch, Flemish
- eenzelvig Dutch, Flemish
- eenzijdig Dutch, Flemish
- eksteroog Dutch, Flemish
- elkeen Dutch, Flemish
- enig Dutch, Flemish
- facetoog Dutch, Flemish
- geestesoog Dutch, Flemish
- iedereen Dutch, Flemish
- kleinoogrog Dutch, Flemish
- knipogen Dutch, Flemish
- knipoog Dutch, Flemish
- kraaloog Dutch, Flemish
- maanoog Dutch, Flemish
- meteen Dutch, Flemish
- negenoog Dutch, Flemish
- ogen Dutch, Flemish
- ogenblik Dutch, Flemish
- ogenwenk Dutch, Flemish
- ondereen Dutch, Flemish
- oog Dutch, Flemish
- oogappel Dutch, Flemish
- oogarts Dutch, Flemish
- oogbal Dutch, Flemish
- oogbol Dutch, Flemish
- ooggetuige Dutch, Flemish
- oogglas Dutch, Flemish
- oogheelkunde Dutch, Flemish
- oogholte Dutch, Flemish
- oogkas Dutch, Flemish
- ooglap Dutch, Flemish
- ooglid Dutch, Flemish
- oogmerk Dutch, Flemish
- oogopslag Dutch, Flemish
- oogpotlood Dutch, Flemish
- oogring Dutch, Flemish
- oogschaduw Dutch, Flemish
- oogwenk Dutch, Flemish
- oogwit Dutch, Flemish
- vereenbaren Dutch, Flemish
- antre Indonesian
- een Middle Dutch
- oge Middle Dutch
- รชen Middle Dutch
- รดge Middle Dutch
- een Afrikaans
- oog Afrikaans
- oog
- een
- ogen
- eens
- enig
- meteen
- bijeen
- alleen
- ooglap
- oogwit
- ooglid
- oogbal
- elkeen
- oogbol
- oogkas
- aaneen
- oogglas
- eenmaal
- oogring
- knipoog
- maanoog
- oogarts
- eenling
- eenheid
- eeneiig
- oogmerk
- oogwenk
- eenzaam
- ogenwenk
- facetoog
- ankeroog
- eendaags
- eenarmig
- argusoog
- ogenblik
- eentalig
- ondereen
- eenbrauw
- iedereen
- eenhoorn
- oogholte
- knipogen
- eenakter
- kraaloog
- eenklank
- negenoog
- eenparig
- oogappel
- eenvormig
- eendekker
- eenzijdig
- blauwogig
- eksteroog
- eensklaps
- eenwieler
- bruinogig
- eendracht
- oogopslag
- achtereen
- eenzelvig
- eenvoudig
- eenduidig
- oogpotlood
- geestesoog
- ooggetuige
- oogschaduw
- eenkamerig
- eenwording
- vereenbaren
- eenwijverij
- kleinoogrog
- eenmanszaak
- oogheelkunde
- eenzaadlobbig
- eenoudergezin
- eenpersoonsbed
- Schiermonnikoog
- eenlettergrepig
- achtereenvolgend