waskeuken
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɑsˌkøː.kə(n)/
noun
Definitions
- A scullery, used for washing in particular.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish wassen (wash, grow, launder, grown, increase) + Dutch, Flemish keuken (kitchen).
Origin
Dutch (Brabantic)
keuken
Gloss
kitchen
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanwassen Dutch, Flemish
- afwassen Dutch, Flemish
- autowasstraat Dutch, Flemish
- bijkeuken Dutch, Flemish
- gaarkeuken Dutch, Flemish
- gewas Dutch, Flemish
- keuken Dutch, Flemish
- keukenprins Dutch, Flemish
- keukenprinses Dutch, Flemish
- keukenrol Dutch, Flemish
- keukentrap Dutch, Flemish
- ontwassen Dutch, Flemish
- schoonwassen Dutch, Flemish
- veldkeuken Dutch, Flemish
- volwassen Dutch, Flemish
- wasautomaat Dutch, Flemish
- wasbak Dutch, Flemish
- wasbeer Dutch, Flemish
- wasbenzine Dutch, Flemish
- wasdom Dutch, Flemish
- wasgelegenheid Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- washand Dutch, Flemish
- waskom Dutch, Flemish
- wasmachine Dutch, Flemish
- wasmiddel Dutch, Flemish
- waspoeder Dutch, Flemish
- wassen Dutch, Flemish
- wassenaar Dutch, Flemish
- wasser Dutch, Flemish
- wasserij Dutch, Flemish
- wasstraat Dutch, Flemish
- wastafel Dutch, Flemish
- witwassen Dutch, Flemish
- zakkenwasser Dutch, Flemish
- cuekene Middle Dutch
- wasschen Middle Dutch
- gewas
- wassen
- wasser
- keuken
- wasbak
- waskom
- wasdom
- wasgoed
- wasbeer
- washand
- wasserij
- wastafel
- afwassen
- keukenrol
- wasmiddel
- witwassen
- waspoeder
- ontwassen
- aanwassen
- wasstraat
- volwassen
- bijkeuken
- wassenaar
- wasbenzine
- wasmachine
- veldkeuken
- gaarkeuken
- keukentrap
- wasautomaat
- keukenprins
- schoonwassen
- zakkenwasser
- autowasstraat
- keukenprinses
- wasgelegenheid