wasautomaat
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɑs.ɑu̯.toːˌmaːt/
noun
Definitions
- washing machine
Etymology
Compound from Dutch, Flemish wassen (wash, grow, launder, grown, increase) + Dutch, Flemish automaat (machine, slot machine).
Origin
Dutch (Brabantic)
automaat
Gloss
machine, slot machine
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
機
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanwassen Dutch, Flemish
- afwassen Dutch, Flemish
- automaat Dutch, Flemish
- automatenhal Dutch, Flemish
- automatiek Dutch, Flemish
- automatisch Dutch, Flemish
- autowasstraat Dutch, Flemish
- fruitautomaat Dutch, Flemish
- geldautomaat Dutch, Flemish
- gewas Dutch, Flemish
- koffieautomaat Dutch, Flemish
- ontwassen Dutch, Flemish
- pinautomaat Dutch, Flemish
- schoonwassen Dutch, Flemish
- stuurautomaat Dutch, Flemish
- verkoopautomaat Dutch, Flemish
- volwassen Dutch, Flemish
- wasbak Dutch, Flemish
- wasbeer Dutch, Flemish
- wasbenzine Dutch, Flemish
- wasdom Dutch, Flemish
- wasgelegenheid Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- washand Dutch, Flemish
- waskeuken Dutch, Flemish
- waskom Dutch, Flemish
- wasmachine Dutch, Flemish
- wasmiddel Dutch, Flemish
- waspoeder Dutch, Flemish
- wassen Dutch, Flemish
- wassenaar Dutch, Flemish
- wasser Dutch, Flemish
- wasserij Dutch, Flemish
- wasstraat Dutch, Flemish
- wastafel Dutch, Flemish
- witwassen Dutch, Flemish
- zakkenwasser Dutch, Flemish
- automate French
- αὐτόματον Ancient Greek
- otomat Indonesian
- wasschen Middle Dutch
- gewas
- wasbak
- waskom
- wasser
- wassen
- wasdom
- wasgoed
- wasbeer
- washand
- wasserij
- afwassen
- wastafel
- automaat
- wasmiddel
- witwassen
- waspoeder
- aanwassen
- volwassen
- waskeuken
- ontwassen
- wasstraat
- wassenaar
- wasbenzine
- wasmachine
- automatiek
- automatisch
- pinautomaat
- automatenhal
- schoonwassen
- zakkenwasser
- geldautomaat
- fruitautomaat
- stuurautomaat
- autowasstraat
- wasgelegenheid
- koffieautomaat
- verkoopautomaat