huizenbouw
Dutch (Brabantic)
/ˈɦœy̯.zə(n)ˌbɑu̯/
noun
Definitions
- home building, residential construction
Etymology
Compound from Dutch, Flemish huis (house, home, encasing, huis, institution, house -, house-, domestic-, domestic, building, casing, construction) + Dutch, Flemish bouw (construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth).
Origin
Dutch (Brabantic)
bouw
Gloss
construction, building, cultivation, build, engineering discipline, contruction, growth
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
舎
Emoji
🏘️ 🏙️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Huisman Dutch, Flemish
- aanbouw Dutch, Flemish
- achterhuis Dutch, Flemish
- akkerbouw Dutch, Flemish
- armenhuis Dutch, Flemish
- armhuis Dutch, Flemish
- badhuis Dutch, Flemish
- bakhuis Dutch, Flemish
- bakkes Dutch, Flemish
- bedehuis Dutch, Flemish
- beenderhuis Dutch, Flemish
- bejaardenhuis Dutch, Flemish
- benedenhuis Dutch, Flemish
- blijf-van-mijn-lijfhuis Dutch, Flemish
- blokhuis Dutch, Flemish
- boelhuis Dutch, Flemish
- boothuis Dutch, Flemish
- bosbouw Dutch, Flemish
- bouw Dutch, Flemish
- bouwgedrocht Dutch, Flemish
- bouwgewrocht Dutch, Flemish
- bouwkunde Dutch, Flemish
- bouwterrein Dutch, Flemish
- bouwval Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- bovenbouw Dutch, Flemish
- brillenhuis Dutch, Flemish
- brouwhuis Dutch, Flemish
- buitenhuis Dutch, Flemish
- buitenshuis Dutch, Flemish
- bushuis Dutch, Flemish
- buurthuis Dutch, Flemish
- civielbouw Dutch, Flemish
- clubhuis Dutch, Flemish
- danshuis Dutch, Flemish
- diaconessenhuis Dutch, Flemish
- diensthuis Dutch, Flemish
- dolhuis Dutch, Flemish
- dorpshuis Dutch, Flemish
- droomhuis Dutch, Flemish
- duivenhuis Dutch, Flemish
- eethuis Dutch, Flemish
- filmhuis Dutch, Flemish
- gasthuis Dutch, Flemish
- gebedshuis Dutch, Flemish
- geboortehuis Dutch, Flemish
- gekhuis Dutch, Flemish
- gekkenhuis Dutch, Flemish
- gemakhuis Dutch, Flemish
- gemeentehuis Dutch, Flemish
- gildehuis Dutch, Flemish
- gildenhuis Dutch, Flemish
- godshuis Dutch, Flemish
- grachtenhuis Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- hoerenhuis Dutch, Flemish
- hoerhuis Dutch, Flemish
- hoogbouw Dutch, Flemish
- huis Dutch, Flemish
- huisafval Dutch, Flemish
- huisaltaar Dutch, Flemish
- huisarrest Dutch, Flemish
- huisarts Dutch, Flemish
- huisbaas Dutch, Flemish
- huisbrand Dutch, Flemish
- huiscavia Dutch, Flemish
- huisdeur Dutch, Flemish
- huiselijk Dutch, Flemish
- huisfeest Dutch, Flemish
- huisgeest Dutch, Flemish
- huisgemaakt Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- huisgod Dutch, Flemish
- huishouden Dutch, Flemish
- huiskamer Dutch, Flemish
- huiskat Dutch, Flemish
- huiskerk Dutch, Flemish
- huismarter Dutch, Flemish
- huismuis Dutch, Flemish
- huismus Dutch, Flemish
- huisnijverheid Dutch, Flemish
- huisnummer Dutch, Flemish
- huisploert Dutch, Flemish
- huisraad Dutch, Flemish
- huisschaap Dutch, Flemish
- huisschilder Dutch, Flemish
- huisslaaf Dutch, Flemish
- huissleutel Dutch, Flemish
- huisstof Dutch, Flemish
- huistaak Dutch, Flemish
- huistelefoon Dutch, Flemish
- huisvader Dutch, Flemish
- huisvlijt Dutch, Flemish
- huisvriend Dutch, Flemish
- huisvrouw Dutch, Flemish
- huisvuil Dutch, Flemish
- huiswaarts Dutch, Flemish
- huiswarming Dutch, Flemish
- huiswerk Dutch, Flemish
- huiszoeking Dutch, Flemish
- huizen Dutch, Flemish
- huizenbezitter Dutch, Flemish
- huizenblok Dutch, Flemish
- huizenmarkt Dutch, Flemish
- huurhuis Dutch, Flemish
- jachthuis Dutch, Flemish
- kaartenhuis Dutch, Flemish
- kakhuis Dutch, Flemish
- kamphuis Dutch, Flemish
- klokhuis Dutch, Flemish
- knekelhuis Dutch, Flemish
- koetshuis Dutch, Flemish
- koffiehuis Dutch, Flemish
- koningshuis Dutch, Flemish
- koophuis Dutch, Flemish
- kosthuis Dutch, Flemish
- kweekhuis Dutch, Flemish
- landbouw Dutch, Flemish
- landhuis Dutch, Flemish
- langhuis Dutch, Flemish
- leprozenhuis Dutch, Flemish
- lichaamsbouw Dutch, Flemish
- lijkenhuis Dutch, Flemish
- middenbouw Dutch, Flemish
- mijnbouw Dutch, Flemish
- modehuis Dutch, Flemish
- moederhuis Dutch, Flemish
- nieuwbouw Dutch, Flemish
- nieuwbouwhuis Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- onderbouw Dutch, Flemish
- ooftbouw Dutch, Flemish
- opbouw Dutch, Flemish
- operahuis Dutch, Flemish
- opvanghuis Dutch, Flemish
- pesthuis Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- provinciehuis Dutch, Flemish
- raadhuis Dutch, Flemish
- revolutiebouw Dutch, Flemish
- rijtjeshuis Dutch, Flemish
- rusthuis Dutch, Flemish
- scheepbouw Dutch, Flemish
- scheepsbouw Dutch, Flemish
- schijthuis Dutch, Flemish
- slachthuis Dutch, Flemish
- slakkenhuis Dutch, Flemish
- sloophuis Dutch, Flemish
- speculatiebouw Dutch, Flemish
- speelhuis Dutch, Flemish
- spinhuis Dutch, Flemish
- spookhuis Dutch, Flemish
- stadhuis Dutch, Flemish
- studentenhuis Dutch, Flemish
- stuurhuis Dutch, Flemish
- tehuis Dutch, Flemish
- theehuis Dutch, Flemish
- thuis Dutch, Flemish
- tolhuis Dutch, Flemish
- trappenhuis Dutch, Flemish
- tuchthuis Dutch, Flemish
- tuinbouw Dutch, Flemish
- tuinhuis Dutch, Flemish
- uitbouw Dutch, Flemish
- vakantiehuis Dutch, Flemish
- vakwerkhuis Dutch, Flemish
- veilinghuis Dutch, Flemish
- verbeterhuis Dutch, Flemish
- verpleeghuis Dutch, Flemish
- vlootbouw Dutch, Flemish
- vogelhuis Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- vorstenhuis Dutch, Flemish
- wachthuis Dutch, Flemish
- wachthuisje Dutch, Flemish
- warenhuis Dutch, Flemish
- weeshuis Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- wijnbouw Dutch, Flemish
- wijnhuis Dutch, Flemish
- woningbouw Dutch, Flemish
- woonhuis Dutch, Flemish
- ziekenhuis Dutch, Flemish
- zinsbouw Dutch, Flemish
- zomerhuis Dutch, Flemish
- zothuis Dutch, Flemish
- boplang Indonesian
- bouw Middle Dutch
- huus Middle Dutch
- huis Afrikaans
- huis
- bouw
- thuis
- opbouw
- huizen
- bakkes
- ombouw
- tehuis
- bouwval
- uitbouw
- Huisman
- kakhuis
- tolhuis
- aanbouw
- huisgod
- zothuis
- huismus
- badhuis
- bosbouw
- huiskat
- eethuis
- bushuis
- bakhuis
- dolhuis
- gekhuis
- armhuis
- kosthuis
- bedehuis
- wijnhuis
- theehuis
- huismuis
- tuinhuis
- rusthuis
- pesthuis
- huisarts
- ooftbouw
- tuinbouw
- boelhuis
- weeshuis
- wijnbouw
- bouwwerk
- huisstof
- huisvuil
- modehuis
- huurhuis
- mijnbouw
- woonhuis
- voorhuis
- clubhuis
- godshuis
- blokhuis
- huistaak
- zinsbouw
- gasthuis
- klokhuis
- hoogbouw
- spinhuis
- kamphuis
- stadhuis
- huisraad
- koophuis
- hoerhuis
- landbouw
- huisbaas
- huiskerk
- landhuis
- danshuis
- huisdeur
- huiswerk
- raadhuis
- filmhuis
- langhuis
- boothuis
- huiselijk
- huisfeest
- gildehuis
- speelhuis
- huiscavia
- vogelhuis
- koetshuis
- akkerbouw
- huisbrand
- wegenbouw
- bouwkunde
- tuchthuis
- kweekhuis
- bovenbouw
- huisslaaf
- huisafval
- buurthuis
- armenhuis
- spookhuis
- herenhuis
- gemakhuis
- huisvlijt
- huiskamer
- droomhuis
- onderbouw
- operahuis
- zomerhuis
- sloophuis
- vlootbouw
- nieuwbouw
- warenhuis
- jachthuis
- brouwhuis
- dorpshuis
- huisgeest
- huisvader
- wachthuis
- stuurhuis
- huisvrouw
- achterhuis
- civielbouw
- lijkenhuis
- middenbouw
- moederhuis
- huisvriend
- woningbouw
- knekelhuis
- gebedshuis
- diensthuis
- hoerenhuis
- gildenhuis
- opvanghuis
- duivenhuis
- huisschaap
- huisarrest
- scheepbouw
- huismarter
- huishouden
- ziekenhuis
- huisaltaar
- gekkenhuis
- poppenhuis
- huizenblok
- koffiehuis
- huisgenoot
- schijthuis
- huisnummer
- huisploert
- buitenhuis
- huiswaarts
- slachthuis
- scheepsbouw
- trappenhuis
- kaartenhuis
- rijtjeshuis
- brillenhuis
- huissleutel
- vorstenhuis
- vakwerkhuis
- huizenmarkt
- veilinghuis
- huisgemaakt
- koningshuis
- beenderhuis
- huiswarming
- huiszoeking
- buitenshuis
- slakkenhuis
- wachthuisje
- benedenhuis
- bouwterrein
- leprozenhuis
- lichaamsbouw
- huistelefoon
- verbeterhuis
- bouwgedrocht
- gemeentehuis
- bouwgewrocht
- vakantiehuis
- grachtenhuis
- geboortehuis
- verpleeghuis
- huisschilder
- studentenhuis
- bejaardenhuis
- provinciehuis
- nieuwbouwhuis
- revolutiebouw
- huisnijverheid
- huizenbezitter
- speculatiebouw
- diaconessenhuis
- blijf-van-mijn-lijfhuis