huiswerk
Dutch (Brabantic)
/ˈɦœy̯s.ʋɛrk/
noun
Definitions
- homework educational assignment to be done in one's own time
Etymology
Compound from Dutch, Flemish huis (house, home, encasing, huis, institution, house -, house-, domestic-, domestic, building, casing, construction) + Dutch, Flemish werk (work, product, labour, produce, job, object).
Origin
Dutch (Brabantic)
werk
Gloss
work, product, labour, produce, job, object
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Kanji
働
Emoji
✂️ 🏗️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- house English
- housework English
- work English
- Huisman Dutch, Flemish
- aardewerk Dutch, Flemish
- achterhuis Dutch, Flemish
- achterwerk Dutch, Flemish
- armenhuis Dutch, Flemish
- armhuis Dutch, Flemish
- badhuis Dutch, Flemish
- bakhuis Dutch, Flemish
- bakkes Dutch, Flemish
- bedehuis Dutch, Flemish
- beeldhouwwerk Dutch, Flemish
- beenderhuis Dutch, Flemish
- bejaardenhuis Dutch, Flemish
- benedenhuis Dutch, Flemish
- blijf-van-mijn-lijfhuis Dutch, Flemish
- blokhuis Dutch, Flemish
- boelhuis Dutch, Flemish
- bolwerk Dutch, Flemish
- bontwerk Dutch, Flemish
- boothuis Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- breiwerk Dutch, Flemish
- brillenhuis Dutch, Flemish
- broddelwerk Dutch, Flemish
- brouwhuis Dutch, Flemish
- buitenhuis Dutch, Flemish
- buitenshuis Dutch, Flemish
- buitenwerk Dutch, Flemish
- bushuis Dutch, Flemish
- buurthuis Dutch, Flemish
- clubhuis Dutch, Flemish
- danshuis Dutch, Flemish
- diaconessenhuis Dutch, Flemish
- dichtwerk Dutch, Flemish
- diensthuis Dutch, Flemish
- dolhuis Dutch, Flemish
- dorpshuis Dutch, Flemish
- droomhuis Dutch, Flemish
- drukwerk Dutch, Flemish
- duivenhuis Dutch, Flemish
- eethuis Dutch, Flemish
- ellebogenwerk Dutch, Flemish
- filmhuis Dutch, Flemish
- gasthuis Dutch, Flemish
- gebedshuis Dutch, Flemish
- geboortehuis Dutch, Flemish
- gekhuis Dutch, Flemish
- gekkenhuis Dutch, Flemish
- gemakhuis Dutch, Flemish
- gemeentehuis Dutch, Flemish
- gildehuis Dutch, Flemish
- gildenhuis Dutch, Flemish
- giswerk Dutch, Flemish
- godshuis Dutch, Flemish
- grachtenhuis Dutch, Flemish
- handwerk Dutch, Flemish
- hekwerk Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- hoerenhuis Dutch, Flemish
- hoerhuis Dutch, Flemish
- huis Dutch, Flemish
- huisafval Dutch, Flemish
- huisaltaar Dutch, Flemish
- huisarrest Dutch, Flemish
- huisarts Dutch, Flemish
- huisbaas Dutch, Flemish
- huisbrand Dutch, Flemish
- huiscavia Dutch, Flemish
- huisdeur Dutch, Flemish
- huiselijk Dutch, Flemish
- huisfeest Dutch, Flemish
- huisgeest Dutch, Flemish
- huisgemaakt Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- huisgod Dutch, Flemish
- huishouden Dutch, Flemish
- huiskamer Dutch, Flemish
- huiskat Dutch, Flemish
- huiskerk Dutch, Flemish
- huismarter Dutch, Flemish
- huismuis Dutch, Flemish
- huismus Dutch, Flemish
- huisnijverheid Dutch, Flemish
- huisnummer Dutch, Flemish
- huisploert Dutch, Flemish
- huisraad Dutch, Flemish
- huisschaap Dutch, Flemish
- huisschilder Dutch, Flemish
- huisslaaf Dutch, Flemish
- huissleutel Dutch, Flemish
- huisstof Dutch, Flemish
- huistaak Dutch, Flemish
- huistelefoon Dutch, Flemish
- huisvader Dutch, Flemish
- huisvlijt Dutch, Flemish
- huisvriend Dutch, Flemish
- huisvrouw Dutch, Flemish
- huisvuil Dutch, Flemish
- huiswaarts Dutch, Flemish
- huiswarming Dutch, Flemish
- huiszoeking Dutch, Flemish
- huizen Dutch, Flemish
- huizenbezitter Dutch, Flemish
- huizenblok Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- huizenmarkt Dutch, Flemish
- huurhuis Dutch, Flemish
- jachthuis Dutch, Flemish
- kaartenhuis Dutch, Flemish
- kakhuis Dutch, Flemish
- kamphuis Dutch, Flemish
- klokhuis Dutch, Flemish
- knekelhuis Dutch, Flemish
- koetshuis Dutch, Flemish
- koetswerk Dutch, Flemish
- koffiehuis Dutch, Flemish
- koningshuis Dutch, Flemish
- koophuis Dutch, Flemish
- koperwerk Dutch, Flemish
- kosthuis Dutch, Flemish
- kunstwerk Dutch, Flemish
- kweekhuis Dutch, Flemish
- landhuis Dutch, Flemish
- langhuis Dutch, Flemish
- leidingwerk Dutch, Flemish
- leprozenhuis Dutch, Flemish
- lijkenhuis Dutch, Flemish
- meesterwerk Dutch, Flemish
- modehuis Dutch, Flemish
- moederhuis Dutch, Flemish
- naslagwerk Dutch, Flemish
- netwerk Dutch, Flemish
- nieuwbouwhuis Dutch, Flemish
- operahuis Dutch, Flemish
- opvanghuis Dutch, Flemish
- overwerk Dutch, Flemish
- paalwerk Dutch, Flemish
- papierwerk Dutch, Flemish
- pesthuis Dutch, Flemish
- plaatwerk Dutch, Flemish
- pleisterwerk Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- provinciehuis Dutch, Flemish
- prutswerk Dutch, Flemish
- raadhuis Dutch, Flemish
- raamwerk Dutch, Flemish
- raderwerk Dutch, Flemish
- reukwerk Dutch, Flemish
- rijtjeshuis Dutch, Flemish
- rookwerk Dutch, Flemish
- rusthuis Dutch, Flemish
- schijthuis Dutch, Flemish
- schilderwerk Dutch, Flemish
- slachthuis Dutch, Flemish
- slagwerk Dutch, Flemish
- slakkenhuis Dutch, Flemish
- sloophuis Dutch, Flemish
- sloopwerk Dutch, Flemish
- slopingswerk Dutch, Flemish
- snijwerk Dutch, Flemish
- speelhuis Dutch, Flemish
- spinhuis Dutch, Flemish
- spookhuis Dutch, Flemish
- stadhuis Dutch, Flemish
- standaardwerk Dutch, Flemish
- strafwerk Dutch, Flemish
- studentenhuis Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- stuurhuis Dutch, Flemish
- tehuis Dutch, Flemish
- theehuis Dutch, Flemish
- thuis Dutch, Flemish
- thuiswerk Dutch, Flemish
- tolhuis Dutch, Flemish
- touwwerk Dutch, Flemish
- trappenhuis Dutch, Flemish
- tuchthuis Dutch, Flemish
- tuinhuis Dutch, Flemish
- uurwerk Dutch, Flemish
- vaatwerk Dutch, Flemish
- vakantiehuis Dutch, Flemish
- vakwerk Dutch, Flemish
- vakwerkhuis Dutch, Flemish
- veilinghuis Dutch, Flemish
- veldwerk Dutch, Flemish
- verbeterhuis Dutch, Flemish
- verpleeghuis Dutch, Flemish
- vestingwerk Dutch, Flemish
- vloerwerk Dutch, Flemish
- voetenwerk Dutch, Flemish
- vogelhuis Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- vorstenhuis Dutch, Flemish
- vredeswerk Dutch, Flemish
- vrijwilligerswerk Dutch, Flemish
- vuurwerk Dutch, Flemish
- wachthuis Dutch, Flemish
- wachthuisje Dutch, Flemish
- warenhuis Dutch, Flemish
- weeshuis Dutch, Flemish
- werk Dutch, Flemish
- werkdruk Dutch, Flemish
- werkeiland Dutch, Flemish
- werkelijk Dutch, Flemish
- werkeloos Dutch, Flemish
- werkgeefster Dutch, Flemish
- werkgelegenheid Dutch, Flemish
- werkgever Dutch, Flemish
- werkgroep Dutch, Flemish
- werklust Dutch, Flemish
- werkneemster Dutch, Flemish
- werknemer Dutch, Flemish
- werkstellig Dutch, Flemish
- werktuig Dutch, Flemish
- werkverlet Dutch, Flemish
- werkverschaffing Dutch, Flemish
- werkwijze Dutch, Flemish
- werkzaam Dutch, Flemish
- wijnhuis Dutch, Flemish
- woonhuis Dutch, Flemish
- ziekenhuis Dutch, Flemish
- zilverwerk Dutch, Flemish
- zomerhuis Dutch, Flemish
- zothuis Dutch, Flemish
- huus Middle Dutch
- werc Middle Dutch
- huis Afrikaans
- werk Afrikaans
- *werk Old Dutch
- werk
- huis
- thuis
- tehuis
- huizen
- bakkes
- Huisman
- kakhuis
- tolhuis
- huisgod
- zothuis
- huismus
- giswerk
- huiskat
- bushuis
- bolwerk
- bakhuis
- vakwerk
- uurwerk
- badhuis
- eethuis
- dolhuis
- netwerk
- hekwerk
- gekhuis
- armhuis
- bedehuis
- veldwerk
- stukwerk
- wijnhuis
- theehuis
- werklust
- tuinhuis
- boelhuis
- werkdruk
- bouwwerk
- huisstof
- modehuis
- huurhuis
- paalwerk
- voorhuis
- clubhuis
- godshuis
- reukwerk
- vuurwerk
- klokhuis
- overwerk
- huisraad
- werkzaam
- breiwerk
- huisbaas
- huiskerk
- landhuis
- danshuis
- huisdeur
- raadhuis
- filmhuis
- snijwerk
- kosthuis
- huismuis
- rusthuis
- pesthuis
- huisarts
- weeshuis
- touwwerk
- rookwerk
- drukwerk
- huisvuil
- woonhuis
- blokhuis
- vaatwerk
- huistaak
- gasthuis
- bontwerk
- werktuig
- spinhuis
- slagwerk
- kamphuis
- stadhuis
- koophuis
- hoerhuis
- handwerk
- langhuis
- boothuis
- raamwerk
- gildehuis
- koperwerk
- werkgever
- koetshuis
- prutswerk
- strafwerk
- tuchthuis
- kweekhuis
- huisslaaf
- huisafval
- buurthuis
- spookhuis
- werkgroep
- herenhuis
- huisvlijt
- werkelijk
- huiskamer
- droomhuis
- zomerhuis
- werkeloos
- werkwijze
- dorpshuis
- huisgeest
- huisvader
- wachthuis
- stuurhuis
- vloerwerk
- huiselijk
- huisfeest
- speelhuis
- huiscavia
- vogelhuis
- huisbrand
- sloopwerk
- koetswerk
- armenhuis
- kunstwerk
- raderwerk
- gemakhuis
- aardewerk
- operahuis
- thuiswerk
- sloophuis
- plaatwerk
- warenhuis
- jachthuis
- brouwhuis
- dichtwerk
- werknemer
- huisvrouw
- achterhuis
- naslagwerk
- werkeiland
- knekelhuis
- gebedshuis
- diensthuis
- werkverlet
- papierwerk
- hoerenhuis
- gildenhuis
- opvanghuis
- duivenhuis
- huisschaap
- vredeswerk
- huisarrest
- huismarter
- ziekenhuis
- gekkenhuis
- poppenhuis
- huizenblok
- huisgenoot
- schijthuis
- buitenhuis
- huiswaarts
- slachthuis
- lijkenhuis
- moederhuis
- huisvriend
- huizenbouw
- voetenwerk
- achterwerk
- zilverwerk
- buitenwerk
- huishouden
- huisaltaar
- koffiehuis
- huisnummer
- huisploert
- werkstellig
- rijtjeshuis
- brillenhuis
- huissleutel
- vorstenhuis
- vakwerkhuis
- huizenmarkt
- veilinghuis
- huisgemaakt
- koningshuis
- beenderhuis
- huiswarming
- vestingwerk
- huiszoeking
- slakkenhuis
- benedenhuis
- trappenhuis
- kaartenhuis
- leidingwerk
- buitenshuis
- broddelwerk
- wachthuisje
- meesterwerk
- schilderwerk
- pleisterwerk
- huistelefoon
- verbeterhuis
- vakantiehuis
- werkgeefster
- geboortehuis
- werkneemster
- verpleeghuis
- huisschilder
- leprozenhuis
- gemeentehuis
- grachtenhuis
- slopingswerk
- bejaardenhuis
- provinciehuis
- ellebogenwerk
- studentenhuis
- standaardwerk
- beeldhouwwerk
- nieuwbouwhuis
- huizenbezitter
- huisnijverheid
- diaconessenhuis
- werkgelegenheid
- werkverschaffing
- vrijwilligerswerk
- blijf-van-mijn-lijfhuis