huisvrouw
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- housewife, female homemaker
Etymology
Compound from Dutch, Flemish huis (house, home, encasing, huis, institution, house -, house-, domestic-, domestic, building, casing, construction) + Dutch, Flemish vrouw (woman, wife, lady, women, vrouw, mistress).
Origin
Dutch (Brabantic)
vrouw
Gloss
woman, wife, lady, women, vrouw, mistress
Concept
Semantic Field
Kinship
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
ๅฅณ
Emoji
๐ญ ๐ฏโโ๏ธ ๐คผโโ๏ธ โน๏ธโโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐๏ธโโ๏ธ ๐๏ธโโ๏ธ ๐ ๐ ๐ ๐ ๐ก ๐ข ๐จโ๐ฉโ๐ฆ ๐จโ๐ฉโ๐ฆโ๐ฆ ๐จโ๐ฉโ๐ง ๐จโ๐ฉโ๐งโ๐ฆ ๐จโ๐ฉโ๐งโ๐ง ๐ฉโโ๏ธ ๐ฉโโ๏ธ ๐ฉโโ๏ธ ๐ฉโโค๏ธโ๐จ ๐ฉโโค๏ธโ๐ฉ ๐ฉโโค๏ธโ๐โ๐จ ๐ฉโโค๏ธโ๐โ๐ฉ ๐ฉโ๐พ ๐ฉโ๐ณ ๐ฉโ๐ผ ๐ฉโ๐ ๐ฉโ๐ค ๐ฉโ๐จ ๐ฉโ๐ซ ๐ฉโ๐ญ ๐ฉโ๐ฆ ๐ฉโ๐ฆโ๐ฆ ๐ฉโ๐ง ๐ฉโ๐งโ๐ฆ ๐ฉโ๐งโ๐ง ๐ฉโ๐ฉโ๐ฆ ๐ฉโ๐ฉโ๐ฆโ๐ฆ ๐ฉโ๐ฉโ๐ง ๐ฉโ๐ฉโ๐งโ๐ฆ ๐ฉโ๐ฉโ๐งโ๐ง ๐ฉโ๐ป ๐ฉโ๐ผ ๐ฉโ๐ง ๐ฉโ๐ฌ ๐ฉโ๐ ๐ฉโ๐ ๐ฉโ๐ฆฏ ๐ฉโ๐ฆฐ ๐ฉโ๐ฆฑ ๐ฉโ๐ฆฒ ๐ฉโ๐ฆณ ๐ฉโ๐ฆผ ๐ฉโ๐ฆฝ ๐ช๏ธ ๐ซ ๐ฎโโ๏ธ ๐ฐโโ๏ธ ๐ฑโโ๏ธ ๐ณโโ๏ธ ๐ต ๐ทโโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐ ๐ ๐ต๏ธโโ๏ธ ๐ โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐โโ๏ธ ๐ฃโโ๏ธ ๐ดโโ๏ธ ๐ตโโ๏ธ ๐ถโโ๏ธ ๐คฆโโ๏ธ ๐คฐ ๐คตโโ๏ธ ๐คทโโ๏ธ ๐คธโโ๏ธ ๐คนโโ๏ธ ๐คฝโโ๏ธ ๐คพโโ๏ธ ๐ฆธโโ๏ธ ๐ฆนโโ๏ธ ๐งโโ๏ธ ๐งโโ๏ธ ๐งโโ๏ธ
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- vrouw English
- Huisman Dutch, Flemish
- Oranjevrouw Dutch, Flemish
- achterhuis Dutch, Flemish
- ambachtsvrouw Dutch, Flemish
- armenhuis Dutch, Flemish
- armhuis Dutch, Flemish
- badhuis Dutch, Flemish
- bakhuis Dutch, Flemish
- bakkes Dutch, Flemish
- barvrouw Dutch, Flemish
- bedehuis Dutch, Flemish
- beenderhuis Dutch, Flemish
- bejaardenhuis Dutch, Flemish
- benedenhuis Dutch, Flemish
- beschermvrouw Dutch, Flemish
- bewindsvrouw Dutch, Flemish
- bijvrouw Dutch, Flemish
- blijf-van-mijn-lijfhuis Dutch, Flemish
- blokhuis Dutch, Flemish
- boelhuis Dutch, Flemish
- boothuis Dutch, Flemish
- botervrouw Dutch, Flemish
- brandweervrouw Dutch, Flemish
- brillenhuis Dutch, Flemish
- brouwhuis Dutch, Flemish
- buitenhuis Dutch, Flemish
- buitenshuis Dutch, Flemish
- buitenvrouw Dutch, Flemish
- burchtvrouw Dutch, Flemish
- bushuis Dutch, Flemish
- buurthuis Dutch, Flemish
- buurvrouw Dutch, Flemish
- cisvrouw Dutch, Flemish
- clubhuis Dutch, Flemish
- danshuis Dutch, Flemish
- diaconessenhuis Dutch, Flemish
- diensthuis Dutch, Flemish
- doelvrouw Dutch, Flemish
- dolhuis Dutch, Flemish
- dorpshuis Dutch, Flemish
- droomhuis Dutch, Flemish
- duivenhuis Dutch, Flemish
- eethuis Dutch, Flemish
- ex-vrouw Dutch, Flemish
- filmhuis Dutch, Flemish
- gasthuis Dutch, Flemish
- gastvrouw Dutch, Flemish
- gebedshuis Dutch, Flemish
- geboortehuis Dutch, Flemish
- gekhuis Dutch, Flemish
- gekkenhuis Dutch, Flemish
- gemakhuis Dutch, Flemish
- gemeentehuis Dutch, Flemish
- gildehuis Dutch, Flemish
- gildenhuis Dutch, Flemish
- godshuis Dutch, Flemish
- grachtenhuis Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- hoerenhuis Dutch, Flemish
- hoerhuis Dutch, Flemish
- huis Dutch, Flemish
- huisafval Dutch, Flemish
- huisaltaar Dutch, Flemish
- huisarrest Dutch, Flemish
- huisarts Dutch, Flemish
- huisbaas Dutch, Flemish
- huisbrand Dutch, Flemish
- huiscavia Dutch, Flemish
- huisdeur Dutch, Flemish
- huiselijk Dutch, Flemish
- huisfeest Dutch, Flemish
- huisgeest Dutch, Flemish
- huisgemaakt Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- huisgod Dutch, Flemish
- huishouden Dutch, Flemish
- huiskamer Dutch, Flemish
- huiskat Dutch, Flemish
- huiskerk Dutch, Flemish
- huismarter Dutch, Flemish
- huismuis Dutch, Flemish
- huismus Dutch, Flemish
- huisnijverheid Dutch, Flemish
- huisnummer Dutch, Flemish
- huisploert Dutch, Flemish
- huisraad Dutch, Flemish
- huisschaap Dutch, Flemish
- huisschilder Dutch, Flemish
- huisslaaf Dutch, Flemish
- huissleutel Dutch, Flemish
- huisstof Dutch, Flemish
- huistaak Dutch, Flemish
- huistelefoon Dutch, Flemish
- huisvader Dutch, Flemish
- huisvlijt Dutch, Flemish
- huisvriend Dutch, Flemish
- huisvuil Dutch, Flemish
- huiswaarts Dutch, Flemish
- huiswarming Dutch, Flemish
- huiswerk Dutch, Flemish
- huiszoeking Dutch, Flemish
- huizen Dutch, Flemish
- huizenbezitter Dutch, Flemish
- huizenblok Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- huizenmarkt Dutch, Flemish
- huurhuis Dutch, Flemish
- ijscovrouw Dutch, Flemish
- jachthuis Dutch, Flemish
- kaartenhuis Dutch, Flemish
- kakhuis Dutch, Flemish
- kamphuis Dutch, Flemish
- klokhuis Dutch, Flemish
- knekelhuis Dutch, Flemish
- koetshuis Dutch, Flemish
- koffiehuis Dutch, Flemish
- koningshuis Dutch, Flemish
- koophuis Dutch, Flemish
- kosthuis Dutch, Flemish
- kraamvrouw Dutch, Flemish
- kuisvrouw Dutch, Flemish
- kweekhuis Dutch, Flemish
- landhuis Dutch, Flemish
- langhuis Dutch, Flemish
- leprozenhuis Dutch, Flemish
- lijkenhuis Dutch, Flemish
- mevrouw Dutch, Flemish
- modehuis Dutch, Flemish
- moederhuis Dutch, Flemish
- nieuwbouwhuis Dutch, Flemish
- ombudsvrouw Dutch, Flemish
- operahuis Dutch, Flemish
- opvanghuis Dutch, Flemish
- pesthuis Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- provinciehuis Dutch, Flemish
- raadhuis Dutch, Flemish
- rijtjeshuis Dutch, Flemish
- rusthuis Dutch, Flemish
- schijthuis Dutch, Flemish
- slachthuis Dutch, Flemish
- slakkenhuis Dutch, Flemish
- sloophuis Dutch, Flemish
- sneeuwvrouw Dutch, Flemish
- speelhuis Dutch, Flemish
- spinhuis Dutch, Flemish
- spookhuis Dutch, Flemish
- sportvrouw Dutch, Flemish
- stadhuis Dutch, Flemish
- studentenhuis Dutch, Flemish
- stuurhuis Dutch, Flemish
- tehuis Dutch, Flemish
- theehuis Dutch, Flemish
- thuis Dutch, Flemish
- timmervrouw Dutch, Flemish
- tolhuis Dutch, Flemish
- topvrouw Dutch, Flemish
- transvrouw Dutch, Flemish
- trappenhuis Dutch, Flemish
- tuchthuis Dutch, Flemish
- tuinhuis Dutch, Flemish
- tuinvrouw Dutch, Flemish
- vakantiehuis Dutch, Flemish
- vakvrouw Dutch, Flemish
- vakwerkhuis Dutch, Flemish
- veilinghuis Dutch, Flemish
- verbeterhuis Dutch, Flemish
- verpleeghuis Dutch, Flemish
- vogelhuis Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- vorstenhuis Dutch, Flemish
- vroedvrouw Dutch, Flemish
- vrouw Dutch, Flemish
- vrouwelijk Dutch, Flemish
- vrouwenemancipatie Dutch, Flemish
- vrouwenhaat Dutch, Flemish
- vrouwenhandel Dutch, Flemish
- vrouwenhater Dutch, Flemish
- vrouwenkiesrecht Dutch, Flemish
- vrouwenquotum Dutch, Flemish
- vrouwenring Dutch, Flemish
- vrouwenversierder Dutch, Flemish
- vrouwenvoetbal Dutch, Flemish
- vrouwmens Dutch, Flemish
- wachthuis Dutch, Flemish
- wachthuisje Dutch, Flemish
- warenhuis Dutch, Flemish
- weervrouw Dutch, Flemish
- weeshuis Dutch, Flemish
- wijnhuis Dutch, Flemish
- woonhuis Dutch, Flemish
- ziekenhuis Dutch, Flemish
- zomerhuis Dutch, Flemish
- zoonsvrouw Dutch, Flemish
- zothuis Dutch, Flemish
- huus Middle Dutch
- vrouwe Middle Dutch
- huis Afrikaans
- vrou Afrikaans
- hลซsvrou, hลซsvrou(we) Middle High German
- Frau Alemannic German
- Huus Alemannic German
- Huusfrau Alemannic German
- folow Aukan
- huis
- thuis
- vrouw
- tehuis
- huizen
- bakkes
- Huisman
- kakhuis
- tolhuis
- huisgod
- zothuis
- huismus
- huiskat
- bushuis
- bakhuis
- badhuis
- eethuis
- mevrouw
- dolhuis
- gekhuis
- armhuis
- bedehuis
- wijnhuis
- theehuis
- tuinhuis
- cisvrouw
- boelhuis
- huisstof
- modehuis
- huurhuis
- vakvrouw
- voorhuis
- clubhuis
- godshuis
- klokhuis
- huisraad
- topvrouw
- huisbaas
- huiskerk
- landhuis
- danshuis
- huisdeur
- huiswerk
- raadhuis
- filmhuis
- kosthuis
- huismuis
- rusthuis
- pesthuis
- huisarts
- ex-vrouw
- weeshuis
- barvrouw
- huisvuil
- woonhuis
- blokhuis
- huistaak
- gasthuis
- spinhuis
- kamphuis
- stadhuis
- koophuis
- hoerhuis
- bijvrouw
- langhuis
- boothuis
- gildehuis
- koetshuis
- tuchthuis
- kweekhuis
- huisslaaf
- vrouwmens
- gastvrouw
- huisafval
- buurthuis
- spookhuis
- doelvrouw
- herenhuis
- huisvlijt
- huiskamer
- droomhuis
- zomerhuis
- dorpshuis
- huisgeest
- huisvader
- wachthuis
- stuurhuis
- tuinvrouw
- huiselijk
- huisfeest
- speelhuis
- huiscavia
- vogelhuis
- huisbrand
- armenhuis
- buurvrouw
- gemakhuis
- operahuis
- sloophuis
- weervrouw
- warenhuis
- jachthuis
- brouwhuis
- kuisvrouw
- achterhuis
- sportvrouw
- vrouwelijk
- botervrouw
- knekelhuis
- gebedshuis
- diensthuis
- hoerenhuis
- gildenhuis
- opvanghuis
- duivenhuis
- huisschaap
- huisarrest
- huismarter
- kraamvrouw
- ziekenhuis
- gekkenhuis
- poppenhuis
- huizenblok
- huisgenoot
- schijthuis
- buitenhuis
- huiswaarts
- slachthuis
- lijkenhuis
- moederhuis
- huisvriend
- huizenbouw
- zoonsvrouw
- huishouden
- transvrouw
- huisaltaar
- ijscovrouw
- koffiehuis
- huisnummer
- huisploert
- vroedvrouw
- sneeuwvrouw
- vrouwenhaat
- ombudsvrouw
- Oranjevrouw
- rijtjeshuis
- brillenhuis
- timmervrouw
- huissleutel
- vorstenhuis
- vakwerkhuis
- huizenmarkt
- veilinghuis
- huisgemaakt
- koningshuis
- beenderhuis
- huiswarming
- huiszoeking
- slakkenhuis
- benedenhuis
- vrouwenring
- trappenhuis
- kaartenhuis
- buitenvrouw
- burchtvrouw
- buitenshuis
- wachthuisje
- huistelefoon
- verbeterhuis
- vakantiehuis
- bewindsvrouw
- geboortehuis
- vrouwenhater
- verpleeghuis
- huisschilder
- leprozenhuis
- gemeentehuis
- grachtenhuis
- vrouwenquotum
- bejaardenhuis
- provinciehuis
- vrouwenhandel
- beschermvrouw
- studentenhuis
- ambachtsvrouw
- nieuwbouwhuis
- huizenbezitter
- vrouwenvoetbal
- huisnijverheid
- brandweervrouw
- diaconessenhuis
- vrouwenkiesrecht
- vrouwenversierder
- vrouwenemancipatie
- blijf-van-mijn-lijfhuis