bouw
Dutch (Brabantic)
/bɑu̯/
noun
Definitions
- construction
- (dialectal) cultivation, tillage
Etymology
Inherited from Middle Dutch bouw.
Origin
Middle Dutch
bouw
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aan Dutch, Flemish
- aanbouw Dutch, Flemish
- akker Dutch, Flemish
- akkerbouw Dutch, Flemish
- akkerbouwbedrijf Dutch, Flemish
- bos Dutch, Flemish
- bosbouw Dutch, Flemish
- bouwgedrocht Dutch, Flemish
- bouwgewrocht Dutch, Flemish
- bouwkunde Dutch, Flemish
- bouwkundig Dutch, Flemish
- bouwterrein Dutch, Flemish
- bouwval Dutch, Flemish
- bouwvallig Dutch, Flemish
- bouwwerk Dutch, Flemish
- bovenbouw Dutch, Flemish
- civiel Dutch, Flemish
- civielbouw Dutch, Flemish
- gedrocht Dutch, Flemish
- gewrocht Dutch, Flemish
- glastuinbouw Dutch, Flemish
- hoog Dutch, Flemish
- hoogbouw Dutch, Flemish
- huis Dutch, Flemish
- huizenbouw Dutch, Flemish
- land Dutch, Flemish
- landbouw Dutch, Flemish
- landbouwer Dutch, Flemish
- landbouwgif Dutch, Flemish
- landbouwkunde Dutch, Flemish
- landbouwsector Dutch, Flemish
- lichaam Dutch, Flemish
- lichaamsbouw Dutch, Flemish
- middenbouw Dutch, Flemish
- mijn Dutch, Flemish
- mijnbouw Dutch, Flemish
- nieuw Dutch, Flemish
- nieuwbouw Dutch, Flemish
- nieuwbouwhuis Dutch, Flemish
- om Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- onderbouw Dutch, Flemish
- ooft Dutch, Flemish
- ooftbouw Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opbouw Dutch, Flemish
- plank Dutch, Flemish
- revolutie Dutch, Flemish
- revolutiebouw Dutch, Flemish
- scheepbouw Dutch, Flemish
- scheepsbouw Dutch, Flemish
- schip Dutch, Flemish
- speculatie Dutch, Flemish
- speculatiebouw Dutch, Flemish
- terrein Dutch, Flemish
- tuin Dutch, Flemish
- tuinbouw Dutch, Flemish
- uitbouw Dutch, Flemish
- val Dutch, Flemish
- vloot Dutch, Flemish
- vlootbouw Dutch, Flemish
- wederopbouw Dutch, Flemish
- weg Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- werk Dutch, Flemish
- wijn Dutch, Flemish
- wijnbouw Dutch, Flemish
- woning Dutch, Flemish
- woningbouw Dutch, Flemish
- zin Dutch, Flemish
- zinsbouw Dutch, Flemish
- boplang Indonesian
- lanbau Indonesian
- bouw Middle Dutch
- bū Old High German
- bouval Afrikaans
- landbou Afrikaans
- mynbou Afrikaans
- sinsbou Afrikaans
- Akerbau Luxembourgish, Letzeburgesch
- Bau Luxembourgish, Letzeburgesch
- op
- om
- bos
- val
- aan
- zin
- weg
- mijn
- huis
- tuin
- wijn
- ooft
- werk
- land
- hoog
- akker
- plank
- schip
- vloot
- nieuw
- opbouw
- woning
- ombouw
- civiel
- bouwval
- uitbouw
- aanbouw
- terrein
- bosbouw
- lichaam
- ooftbouw
- tuinbouw
- wijnbouw
- bouwwerk
- gedrocht
- mijnbouw
- zinsbouw
- hoogbouw
- gewrocht
- landbouw
- revolutie
- akkerbouw
- wegenbouw
- bouwkunde
- bovenbouw
- onderbouw
- vlootbouw
- nieuwbouw
- bouwkundig
- civielbouw
- middenbouw
- huizenbouw
- woningbouw
- scheepbouw
- speculatie
- bouwvallig
- landbouwer
- scheepsbouw
- landbouwgif
- wederopbouw
- bouwterrein
- lichaamsbouw
- bouwgedrocht
- glastuinbouw
- bouwgewrocht
- nieuwbouwhuis
- landbouwkunde
- revolutiebouw
- landbouwsector
- speculatiebouw
- akkerbouwbedrijf