werkplaats
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɛrk.plaːts/
noun
Definitions
- workshop
- (freemasonry) a Masonic lodge
Etymology
Compound from Dutch, Flemish werken (work) + Dutch, Flemish plaats (place, square, site, farm).
Origin
Dutch (Brabantic)
plaats
Gloss
place, square, site, farm
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbiedplaats Dutch, Flemish
- aanwerken Dutch, Flemish
- afwerken Dutch, Flemish
- ankerplaats Dutch, Flemish
- badplaats Dutch, Flemish
- begraafplaats Dutch, Flemish
- bergplaats Dutch, Flemish
- bergwerker Dutch, Flemish
- bewerken Dutch, Flemish
- bijwerken Dutch, Flemish
- binnenplaats Dutch, Flemish
- boerenplaats Dutch, Flemish
- bouwplaats Dutch, Flemish
- broedplaats Dutch, Flemish
- cultusplaats Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- geboorteplaats Dutch, Flemish
- gemeenplaats Dutch, Flemish
- gemeentewerken Dutch, Flemish
- havenplaats Dutch, Flemish
- herdenkingsplaats Dutch, Flemish
- herinneringsplaats Dutch, Flemish
- hoofdplaats Dutch, Flemish
- hoogwerker Dutch, Flemish
- inwerken Dutch, Flemish
- kustplaats Dutch, Flemish
- marktplaats Dutch, Flemish
- meewerken Dutch, Flemish
- openwerken Dutch, Flemish
- overwerken Dutch, Flemish
- parkeerplaats Dutch, Flemish
- plaats Dutch, Flemish
- plaatsbekleder Dutch, Flemish
- plaatsbepaling Dutch, Flemish
- plaatselijk Dutch, Flemish
- plaatsen Dutch, Flemish
- plaatsgenoot Dutch, Flemish
- plaatsnaam Dutch, Flemish
- plaatsvervanger Dutch, Flemish
- plaatsvinden Dutch, Flemish
- pleisterplaats Dutch, Flemish
- roestplaats Dutch, Flemish
- samenwerken Dutch, Flemish
- schuilplaats Dutch, Flemish
- standplaats Dutch, Flemish
- tegenwerken Dutch, Flemish
- toeristenplaats Dutch, Flemish
- uitwerken Dutch, Flemish
- verblijfplaats Dutch, Flemish
- verwerken Dutch, Flemish
- verzorgingsplaats Dutch, Flemish
- vrijplaats Dutch, Flemish
- waterplaats Dutch, Flemish
- wegwerken Dutch, Flemish
- werkbaar Dutch, Flemish
- werkbalk Dutch, Flemish
- werkdag Dutch, Flemish
- werkdier Dutch, Flemish
- werken Dutch, Flemish
- werker Dutch, Flemish
- werkgebied Dutch, Flemish
- werking Dutch, Flemish
- werkman Dutch, Flemish
- werkmier Dutch, Flemish
- werkpaard Dutch, Flemish
- werkplek Dutch, Flemish
- werkster Dutch, Flemish
- werkstraf Dutch, Flemish
- werkuur Dutch, Flemish
- werkvloer Dutch, Flemish
- werkwoord Dutch, Flemish
- woonplaats Dutch, Flemish
- zwartwerken Dutch, Flemish
- plāetse Middle Dutch
- werken Middle Dutch
- plaas Afrikaans
- werken
- werker
- plaats
- werkuur
- werking
- werkman
- werkdag
- afwerken
- werkster
- bewerken
- werkmier
- werkplek
- werkbaar
- werkbalk
- inwerken
- plaatsen
- werkdier
- aanwerken
- werkwoord
- uitwerken
- badplaats
- bijwerken
- meewerken
- werkstraf
- werkvloer
- verwerken
- werkpaard
- wegwerken
- plaatsnaam
- vrijplaats
- overwerken
- woonplaats
- bergwerker
- openwerken
- bergplaats
- kustplaats
- bouwplaats
- werkgebied
- doorwerken
- hoogwerker
- samenwerken
- plaatselijk
- roestplaats
- waterplaats
- havenplaats
- marktplaats
- ankerplaats
- tegenwerken
- hoofdplaats
- zwartwerken
- standplaats
- broedplaats
- binnenplaats
- schuilplaats
- plaatsvinden
- plaatsgenoot
- boerenplaats
- cultusplaats
- gemeenplaats
- parkeerplaats
- aanbiedplaats
- begraafplaats
- verblijfplaats
- plaatsbepaling
- geboorteplaats
- pleisterplaats
- plaatsbekleder
- gemeentewerken
- plaatsvervanger
- toeristenplaats
- verzorgingsplaats
- herdenkingsplaats
- herinneringsplaats