werking
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- working, functioning
Etymology
Suffix from Dutch, Flemish werken (work).
Origin
Dutch (Brabantic)
werken
Gloss
work
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Kanji
働
Emoji
✂️ 🏗️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aworking English
- brassworking English
- bronzeworking English
- caneworking English
- copperworking English
- coworking English
- craftworking English
- dockworking English
- glassworking English
- hardworking English
- homeworking English
- interworking English
- ironworking English
- leatherworking English
- metalworking English
- mineworking English
- misworking English
- needleworking English
- nonworking English
- outworking English
- pathworking English
- shedworking English
- steelworking English
- stoneworking English
- teamworking English
- wireworking English
- wonderworking English
- woodworking English
- work English
- working English
- workingly English
- workingman English
- workingwoman English
- -ing Dutch, Flemish
- aanwerken Dutch, Flemish
- afwerken Dutch, Flemish
- bergwerker Dutch, Flemish
- bewerken Dutch, Flemish
- bij Dutch, Flemish
- bijwerken Dutch, Flemish
- bijwerking Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- gemeentewerken Dutch, Flemish
- hoogwerker Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- inwerken Dutch, Flemish
- inwerkingtreding Dutch, Flemish
- markt Dutch, Flemish
- marktwerking Dutch, Flemish
- meewerken Dutch, Flemish
- openwerken Dutch, Flemish
- overwerken Dutch, Flemish
- samenwerken Dutch, Flemish
- tegenwerken Dutch, Flemish
- treden Dutch, Flemish
- uitwerken Dutch, Flemish
- verwerken Dutch, Flemish
- wegwerken Dutch, Flemish
- werkbaar Dutch, Flemish
- werkbalk Dutch, Flemish
- werkdag Dutch, Flemish
- werkdier Dutch, Flemish
- werken Dutch, Flemish
- werker Dutch, Flemish
- werkgebied Dutch, Flemish
- werkman Dutch, Flemish
- werkmier Dutch, Flemish
- werkpaard Dutch, Flemish
- werkplaats Dutch, Flemish
- werkplek Dutch, Flemish
- werkster Dutch, Flemish
- werkstraf Dutch, Flemish
- werkuur Dutch, Flemish
- werkvloer Dutch, Flemish
- werkwoord Dutch, Flemish
- wisselen Dutch, Flemish
- wisselwerking Dutch, Flemish
- zwartwerken Dutch, Flemish
- werking Middle English
- werken Middle Dutch
- in
- bij
- -ing
- markt
- werken
- werker
- treden
- werkuur
- werkman
- werkdag
- afwerken
- werkster
- bewerken
- werkmier
- wisselen
- werkplek
- werkbaar
- werkbalk
- inwerken
- werkdier
- aanwerken
- werkwoord
- uitwerken
- bijwerken
- meewerken
- werkstraf
- werkvloer
- verwerken
- werkpaard
- wegwerken
- overwerken
- bergwerker
- openwerken
- werkplaats
- werkgebied
- doorwerken
- bijwerking
- hoogwerker
- samenwerken
- tegenwerken
- zwartwerken
- marktwerking
- wisselwerking
- gemeentewerken
- inwerkingtreding