bij
Dutch (Brabantic)
/bɛi̯/
preposition
Definitions
- at, with
- by, close to
- to, towards
- (obsolete) by, through, by means of, through the action or presence of
Etymology
Inherited from Middle Dutch bi inherited from Old Dutch bī inherited from Proto-Germanic *bi (near, by, around, about, be-).
Origin
Proto-Germanic
*bi
Gloss
near, by, around, about, be-
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Property
Kanji
近
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- antibee English
- bee English
- bee fly English
- beebread English
- beebrush English
- beedom English
- beehive English
- beehiving English
- beehood English
- beehouse English
- beekeeper English
- beekeeping English
- beekind English
- beeless English
- beelike English
- beeline English
- beeling English
- beely English
- beemageddon English
- beemaster English
- beemother English
- beepocalypse English
- beeproof English
- beeskep English
- beeswarm English
- beewort English
- beey English
- beeyard English
- betimes English
- by English
- by and by English
- bycause English
- bygone English
- bypoll English
- bystanding English
- closeby English
- forby English
- forthby English
- hang-by English
- hereby English
- honeybee English
- humblebee English
- loteby English
- nanobee English
- nearby English
- outbye English
- passer-by English
- play-by-play English
- queen bee English
- scrape by English
- scratch by English
- spelling bee English
- swingby English
- thereby English
- whereby English
- arend Dutch, Flemish
- baan Dutch, Flemish
- bedoeling Dutch, Flemish
- behorend Dutch, Flemish
- bijbaan Dutch, Flemish
- bijbedoeling Dutch, Flemish
- bijbehorend Dutch, Flemish
- bijbrengen Dutch, Flemish
- bijdehand Dutch, Flemish
- bijdragen Dutch, Flemish
- bijdrukken Dutch, Flemish
- bijeen Dutch, Flemish
- bijeenhouden Dutch, Flemish
- bijeenkomen Dutch, Flemish
- bijeenkomst Dutch, Flemish
- bijeenroepen Dutch, Flemish
- bijenarend Dutch, Flemish
- bijendrom Dutch, Flemish
- bijeneter Dutch, Flemish
- bijenhoning Dutch, Flemish
- bijenhouder Dutch, Flemish
- bijenhuif Dutch, Flemish
- bijenkast Dutch, Flemish
- bijenkolonie Dutch, Flemish
- bijenkorf Dutch, Flemish
- bijenmelk Dutch, Flemish
- bijennest Dutch, Flemish
- bijensterfte Dutch, Flemish
- bijenvolk Dutch, Flemish
- bijenwas Dutch, Flemish
- bijenzwerm Dutch, Flemish
- bijfiguur Dutch, Flemish
- bijgebouw Dutch, Flemish
- bijgeloof Dutch, Flemish
- bijgelovig Dutch, Flemish
- bijgenaamd Dutch, Flemish
- bijgerecht Dutch, Flemish
- bijgoochem Dutch, Flemish
- bijhelpen Dutch, Flemish
- bijhouden Dutch, Flemish
- bijkeuken Dutch, Flemish
- bijklank Dutch, Flemish
- bijklussen Dutch, Flemish
- bijknippen Dutch, Flemish
- bijkomen Dutch, Flemish
- bijkomend Dutch, Flemish
- bijland Dutch, Flemish
- bijleren Dutch, Flemish
- bijnaam Dutch, Flemish
- bijnier Dutch, Flemish
- bijproduct Dutch, Flemish
- bijrol Dutch, Flemish
- bijschaduw Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- bijschrift Dutch, Flemish
- bijspijkercursus Dutch, Flemish
- bijspijkeren Dutch, Flemish
- bijstaan Dutch, Flemish
- bijstand Dutch, Flemish
- bijstellen Dutch, Flemish
- bijstelling Dutch, Flemish
- bijtanken Dutch, Flemish
- bijtellen Dutch, Flemish
- bijtijds Dutch, Flemish
- bijvak Dutch, Flemish
- bijvakker Dutch, Flemish
- bijvallen Dutch, Flemish
- bijverdienste Dutch, Flemish
- bijverschijnsel Dutch, Flemish
- bijvoegen Dutch, Flemish
- bijvoeglijk Dutch, Flemish
- bijvoegsel Dutch, Flemish
- bijvrouw Dutch, Flemish
- bijwerken Dutch, Flemish
- bijwerking Dutch, Flemish
- bijwijf Dutch, Flemish
- bijwijfschap Dutch, Flemish
- bijwonen Dutch, Flemish
- bijwoning Dutch, Flemish
- bijwoord Dutch, Flemish
- bijwoordelijk Dutch, Flemish
- bijzaak Dutch, Flemish
- bijzettafel Dutch, Flemish
- bijzetten Dutch, Flemish
- bijzin Dutch, Flemish
- bijzitster Dutch, Flemish
- bijzitten Dutch, Flemish
- bijzitter Dutch, Flemish
- bijzon Dutch, Flemish
- bijzonder Dutch, Flemish
- bijzonderheid Dutch, Flemish
- brengen Dutch, Flemish
- de Dutch, Flemish
- dicht Dutch, Flemish
- dichtbij Dutch, Flemish
- dragen Dutch, Flemish
- drom Dutch, Flemish
- drukken Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eter Dutch, Flemish
- figuur Dutch, Flemish
- gebouw Dutch, Flemish
- geloof Dutch, Flemish
- genaamd Dutch, Flemish
- gerecht Dutch, Flemish
- goochem Dutch, Flemish
- hand Dutch, Flemish
- helpen Dutch, Flemish
- hommel Dutch, Flemish
- hommelbij Dutch, Flemish
- honing Dutch, Flemish
- honingbij Dutch, Flemish
- houden Dutch, Flemish
- huif Dutch, Flemish
- kast Dutch, Flemish
- keuken Dutch, Flemish
- klank Dutch, Flemish
- klussen Dutch, Flemish
- knippen Dutch, Flemish
- kolonie Dutch, Flemish
- komen Dutch, Flemish
- komend Dutch, Flemish
- korf Dutch, Flemish
- kort Dutch, Flemish
- kortbij Dutch, Flemish
- land Dutch, Flemish
- leren Dutch, Flemish
- melk Dutch, Flemish
- naam Dutch, Flemish
- nest Dutch, Flemish
- nier Dutch, Flemish
- product Dutch, Flemish
- rol Dutch, Flemish
- schaduw Dutch, Flemish
- schieten Dutch, Flemish
- schrift Dutch, Flemish
- slobkous Dutch, Flemish
- slobkousbij Dutch, Flemish
- spijkeren Dutch, Flemish
- staan Dutch, Flemish
- stand Dutch, Flemish
- stellen Dutch, Flemish
- sterfte Dutch, Flemish
- tanken Dutch, Flemish
- tellen Dutch, Flemish
- tijd Dutch, Flemish
- vak Dutch, Flemish
- vallen Dutch, Flemish
- verdienste Dutch, Flemish
- verschijnsel Dutch, Flemish
- vlak Dutch, Flemish
- vlakbij Dutch, Flemish
- voegen Dutch, Flemish
- volk Dutch, Flemish
- voorzetselbijwoord Dutch, Flemish
- vrouw Dutch, Flemish
- was Dutch, Flemish
- werken Dutch, Flemish
- werking Dutch, Flemish
- wijf Dutch, Flemish
- wonen Dutch, Flemish
- woord Dutch, Flemish
- zaak Dutch, Flemish
- zand Dutch, Flemish
- zandbij Dutch, Flemish
- zetten Dutch, Flemish
- zin Dutch, Flemish
- zitten Dutch, Flemish
- zon Dutch, Flemish
- zonder Dutch, Flemish
- zwerm Dutch, Flemish
- *bʰendʰ- Proto-Indo-European
- *h₁epi Proto-Indo-European
- *h₂m̥bʰi Proto-Indo-European
- bie Norwegian Bokmål
- *bi Proto-Germanic
- *bi- Proto-Germanic
- *biją Proto-Germanic
- *bijō Proto-Germanic
- by Japanese
- ビー Japanese
- bie Norwegian Nynorsk
- begān Old English
- behǣs Old English
- bi Old English
- bufan Old English
- bī Old English
- bee Middle English
- by Middle English
- bý Old Norse
- bi Danish
- bý Icelandic
- besonder Middle Dutch
- bi Middle Dutch
- bijstant Middle Dutch
- bistaen Middle Dutch
- biwoort Middle Dutch
- biêen Middle Dutch
- bi Old High German
- bī Old High German
- bīa Old High German
- bijwoner Afrikaans
- by Afrikaans
- bydra Afrikaans
- bywoord Afrikaans
- heuningby Afrikaans
- hommelby Afrikaans
- býfluga Faroese
- Bei Luxembourgish, Letzeburgesch
- 𐌱𐌹 Gothic
- *bī gmw-pro
- bi Old Dutch
- bī Old Dutch
- bi Old Saxon
- bia Old Saxon
- bī Old Saxon
- bī Old Swedish
- *obbunni Frankish
- pi Marshallese
- bi Tok Pisin
- bie Limburgan, Limburger, Limburgish
- bi Bislama
- de
- rol
- vak
- zon
- was
- een
- zin
- kast
- naam
- wijf
- vlak
- huif
- land
- tijd
- volk
- baan
- kort
- zand
- melk
- nier
- nest
- eter
- hand
- korf
- drom
- zaak
- stand
- komen
- klank
- staan
- leren
- woord
- wonen
- arend
- dicht
- zwerm
- vrouw
- bijeen
- werken
- geloof
- houden
- helpen
- bijvak
- hommel
- tellen
- keuken
- bijrol
- dragen
- zetten
- komend
- tanken
- zitten
- honing
- voegen
- zonder
- bijzin
- gebouw
- vallen
- figuur
- bijzon
- genaamd
- bijnier
- werking
- stellen
- knippen
- schrift
- bijbaan
- bijwijf
- goochem
- kolonie
- bijnaam
- zandbij
- gerecht
- bijland
- bijzaak
- klussen
- vlakbij
- schaduw
- brengen
- sterfte
- product
- kortbij
- drukken
- bijstaan
- bijenwas
- bijstand
- bijleren
- bijwonen
- bijkomen
- behorend
- schieten
- bijwoord
- dichtbij
- bijtijds
- slobkous
- bijvrouw
- bijklank
- bijenvolk
- bijwoning
- bijeneter
- bijvakker
- bijwerken
- bijenkast
- bijendrom
- bijzitten
- honingbij
- spijkeren
- bijtellen
- bijzonder
- bijzitter
- bijgeloof
- bijdragen
- hommelbij
- bijfiguur
- bijhouden
- bijvoegen
- bijdehand
- bijkomend
- bijhelpen
- bedoeling
- bijgebouw
- bijtanken
- bijvallen
- bijenkorf
- bijenhuif
- bijennest
- bijkeuken
- bijzetten
- bijenmelk
- bijknippen
- bijstellen
- verdienste
- bijbrengen
- bijenarend
- bijgenaamd
- bijwerking
- bijenzwerm
- bijdrukken
- bijproduct
- bijgelovig
- bijschrift
- bijzitster
- bijvoegsel
- bijgoochem
- bijklussen
- bijgerecht
- bijschaduw
- bijeenkomst
- bijstelling
- bijschieten
- bijzettafel
- bijenhouder
- bijeenkomen
- bijbehorend
- slobkousbij
- bijenhoning
- bijvoeglijk
- bijspijkeren
- bijeenroepen
- verschijnsel
- bijwijfschap
- bijeenhouden
- bijenkolonie
- bijensterfte
- bijbedoeling
- bijwoordelijk
- bijzonderheid
- bijverdienste
- bijverschijnsel
- bijspijkercursus
- voorzetselbijwoord