aardbeving
Dutch (Brabantic)
/ˈaːrt.beː.vɪŋ/
noun
Definitions
- earthquake
Etymology
Inherited from Middle Dutch aertbēvinge compound from Dutch, Flemish aarde (earth, soil, ground, -minded) + Dutch, Flemish beving (quake, shudder).
Origin
Dutch (Brabantic)
beving
Gloss
quake, shudder
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aardappel Dutch, Flemish
- aardbevingshaard Dutch, Flemish
- aardbevingsschade Dutch, Flemish
- aardbodem Dutch, Flemish
- aarde Dutch, Flemish
- aardedonker Dutch, Flemish
- aarden Dutch, Flemish
- aardewerk Dutch, Flemish
- aardgewas Dutch, Flemish
- aardnoot Dutch, Flemish
- aardolie Dutch, Flemish
- aards Dutch, Flemish
- aardschok Dutch, Flemish
- aardsgezind Dutch, Flemish
- aardvarken Dutch, Flemish
- aardverschuiving Dutch, Flemish
- aardvrucht Dutch, Flemish
- aardwarmte Dutch, Flemish
- aardworm Dutch, Flemish
- aluinaarde Dutch, Flemish
- beven Dutch, Flemish
- beving Dutch, Flemish
- bevingshaard Dutch, Flemish
- boomaarde Dutch, Flemish
- buitenaards Dutch, Flemish
- gasbeving Dutch, Flemish
- haard Dutch, Flemish
- keiaarde Dutch, Flemish
- maanbeving Dutch, Flemish
- onderaards Dutch, Flemish
- penaarde Dutch, Flemish
- pijpaarde Dutch, Flemish
- randaarde Dutch, Flemish
- schade Dutch, Flemish
- zeebeving Dutch, Flemish
- zegelaarde Dutch, Flemish
- arde Indonesian
- aertbēvinge Middle Dutch
- āerde Middle Dutch
- aarde Afrikaans
- aardvark Afrikaans
- aarde
- aards
- haard
- beven
- beving
- aarden
- schade
- keiaarde
- aardnoot
- aardworm
- aardolie
- penaarde
- randaarde
- zeebeving
- aardewerk
- aardbodem
- aardschok
- pijpaarde
- aardappel
- boomaarde
- aardgewas
- gasbeving
- onderaards
- aluinaarde
- aardvrucht
- aardvarken
- zegelaarde
- aardwarmte
- maanbeving
- buitenaards
- aardsgezind
- aardedonker
- bevingshaard
- aardverschuiving
- aardbevingshaard
- aardbevingsschade