voeren
Dutch (Brabantic)
/ˈvuːrə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to guide, lead
- (transitive) to wage war
Etymology
Inherited from Middle Dutch voeren inherited from Old Dutch fuoren inherited from Proto-Germanic *fōrijaną (lead, cause to go).
Origin
Proto-Germanic
*fōrijaną
Gloss
lead, cause to go
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
鉛
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- fure English
- Futter German
- füttern German
- -er Dutch, Flemish
- aan Dutch, Flemish
- aanvoerder Dutch, Flemish
- aanvoeren Dutch, Flemish
- aanvoerlijn Dutch, Flemish
- af Dutch, Flemish
- afvoeren Dutch, Flemish
- amfibievoertuig Dutch, Flemish
- bevel Dutch, Flemish
- bevelvoerder Dutch, Flemish
- bewijsvoering Dutch, Flemish
- bewind Dutch, Flemish
- bewindvoerder Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- er Dutch, Flemish
- gezag Dutch, Flemish
- gezagvoerder Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- invoerapparaat Dutch, Flemish
- invoeren Dutch, Flemish
- invoering Dutch, Flemish
- man Dutch, Flemish
- motorvoertuig Dutch, Flemish
- ontvoerder Dutch, Flemish
- ontvoeren Dutch, Flemish
- ontvoering Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opvoeren Dutch, Flemish
- opvoering Dutch, Flemish
- over Dutch, Flemish
- overvoeren Dutch, Flemish
- pantservoertuig Dutch, Flemish
- redevoering Dutch, Flemish
- rupsvoertuig Dutch, Flemish
- taal Dutch, Flemish
- tuig Dutch, Flemish
- uit Dutch, Flemish
- uitvoerbaar Dutch, Flemish
- uitvoerder Dutch, Flemish
- uitvoeren Dutch, Flemish
- uitvoerig Dutch, Flemish
- uitvoering Dutch, Flemish
- vaan Dutch, Flemish
- vaanvoerder Dutch, Flemish
- voering Dutch, Flemish
- voerman Dutch, Flemish
- voertaal Dutch, Flemish
- voertuig Dutch, Flemish
- volvoeren Dutch, Flemish
- weg Dutch, Flemish
- wegvoeren Dutch, Flemish
- woord Dutch, Flemish
- woordvoerder Dutch, Flemish
- *fōrijaną Proto-Germanic
- feran Old English
- fœra Old Norse
- fǿra Old Norse
- aenvoeren Middle Dutch
- afvoeren Middle Dutch
- misvoeren Middle Dutch
- ontvoeren Middle Dutch
- opvoeren Middle Dutch
- voeren Middle Dutch
- fuoren Old High German
- uitvoer Afrikaans
- vüeren Middle High German
- vüetern Middle High German
- fuoren Old Dutch
- büuran Cimbrian
- büurar Cimbrian
- forian Old Saxon
- fēra Old Frisian
- er
- op
- af
- in
- -er
- aan
- weg
- uit
- man
- taal
- over
- tuig
- vaan
- door
- bevel
- woord
- gezag
- bewind
- voering
- voerman
- voertaal
- invoeren
- voertuig
- afvoeren
- opvoeren
- uitvoerig
- ontvoeren
- invoering
- opvoering
- volvoeren
- uitvoeren
- wegvoeren
- aanvoeren
- uitvoerder
- doorvoeren
- ontvoering
- ontvoerder
- aanvoerder
- overvoeren
- uitvoering
- redevoering
- vaanvoerder
- aanvoerlijn
- uitvoerbaar
- woordvoerder
- rupsvoertuig
- gezagvoerder
- bevelvoerder
- motorvoertuig
- bewijsvoering
- bewindvoerder
- invoerapparaat
- amfibievoertuig
- pantservoertuig