tegen
Dutch (Brabantic)
/ˈteːɣə(n)/
preposition
Definitions
- against
- to, towards
Etymology
Inherited from Middle Dutch tegen derived from Old Dutch gegin derived from Proto-Germanic *gagin (towards, against, in return, back).
Origin
Proto-Germanic
*gagin
Gloss
towards, against, in return, back
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Other
Kanji
後, 背
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Gegenbeschuldigung German
- Gegend German
- Gegenpol German
- Gegenschlag German
- Gegensinn German
- gegen German
- gegen- German
- gegenüber German
- aanval Dutch, Flemish
- begroting Dutch, Flemish
- bericht Dutch, Flemish
- coup Dutch, Flemish
- cultuur Dutch, Flemish
- deel Dutch, Flemish
- demonstrant Dutch, Flemish
- gaan Dutch, Flemish
- gif Dutch, Flemish
- gift Dutch, Flemish
- hanger Dutch, Flemish
- houden Dutch, Flemish
- integendeel Dutch, Flemish
- komen Dutch, Flemish
- liggen Dutch, Flemish
- mijn Dutch, Flemish
- mijnen Dutch, Flemish
- offensief Dutch, Flemish
- partij Dutch, Flemish
- paus Dutch, Flemish
- ploeg Dutch, Flemish
- slag Dutch, Flemish
- spartelen Dutch, Flemish
- speler Dutch, Flemish
- spoed Dutch, Flemish
- spraak Dutch, Flemish
- spreken Dutch, Flemish
- staan Dutch, Flemish
- staatsgreep Dutch, Flemish
- stelling Dutch, Flemish
- streven Dutch, Flemish
- tegenaanval Dutch, Flemish
- tegenbegroting Dutch, Flemish
- tegenbericht Dutch, Flemish
- tegencoup Dutch, Flemish
- tegencultuur Dutch, Flemish
- tegendeel Dutch, Flemish
- tegendemonstrant Dutch, Flemish
- tegengaan Dutch, Flemish
- tegengif Dutch, Flemish
- tegengift Dutch, Flemish
- tegenhanger Dutch, Flemish
- tegenhouden Dutch, Flemish
- tegenkomen Dutch, Flemish
- tegenligger Dutch, Flemish
- tegenmijn Dutch, Flemish
- tegenmijnen Dutch, Flemish
- tegenoffensief Dutch, Flemish
- tegenpartij Dutch, Flemish
- tegenpartijder Dutch, Flemish
- tegenpaus Dutch, Flemish
- tegenploeg Dutch, Flemish
- tegenslag Dutch, Flemish
- tegenspartelen Dutch, Flemish
- tegenspeler Dutch, Flemish
- tegenspoed Dutch, Flemish
- tegenspoedig Dutch, Flemish
- tegenspraak Dutch, Flemish
- tegenspreken Dutch, Flemish
- tegenstaan Dutch, Flemish
- tegenstaatsgreep Dutch, Flemish
- tegenstelling Dutch, Flemish
- tegenstreven Dutch, Flemish
- tegenstrever Dutch, Flemish
- tegenvallen Dutch, Flemish
- tegenvoeter Dutch, Flemish
- tegenvuur Dutch, Flemish
- tegenwerken Dutch, Flemish
- tegenwerking Dutch, Flemish
- tegenwerpen Dutch, Flemish
- tegenwerping Dutch, Flemish
- tegenwicht Dutch, Flemish
- tegenwind Dutch, Flemish
- tegenwoordig Dutch, Flemish
- tegenwoordigheid Dutch, Flemish
- tegenzin Dutch, Flemish
- tegenzitten Dutch, Flemish
- vallen Dutch, Flemish
- voet Dutch, Flemish
- vuur Dutch, Flemish
- werken Dutch, Flemish
- werpen Dutch, Flemish
- wicht Dutch, Flemish
- wind Dutch, Flemish
- worden Dutch, Flemish
- zin Dutch, Flemish
- zitten Dutch, Flemish
- *gagin Proto-Germanic
- *gagną Proto-Germanic
- gegn Old English
- gegn- Old English
- geġn- Old English
- gægn Old English
- gegn Old Norse
- gegnum Old Norse
- jegen Middle Dutch
- tegen Middle Dutch
- tegenspoet Middle Dutch
- gagan Old High German
- teen Afrikaans
- gegen Middle High German
- gon Middle High German
- Géigend Luxembourgish, Letzeburgesch
- dogéint Luxembourgish, Letzeburgesch
- géint Luxembourgish, Letzeburgesch
- géinteneen Luxembourgish, Letzeburgesch
- gegin Old Dutch
- gegin- Old Saxon
- go Alemannic German
- gif
- zin
- slag
- mijn
- gift
- paus
- coup
- voet
- wind
- vuur
- gaan
- deel
- komen
- wicht
- ploeg
- spoed
- staan
- spraak
- werken
- aanval
- hanger
- speler
- houden
- liggen
- partij
- vallen
- mijnen
- werpen
- worden
- zitten
- cultuur
- bericht
- spreken
- streven
- tegenzin
- stelling
- tegengif
- tegencoup
- begroting
- tegenpaus
- spartelen
- tegenslag
- tegenmijn
- tegengaan
- tegenwind
- tegenvuur
- tegengift
- tegendeel
- offensief
- tegenstaan
- tegenwicht
- tegenploeg
- tegenspoed
- tegenkomen
- tegenzitten
- staatsgreep
- tegenwerpen
- tegenhouden
- tegenligger
- tegenaanval
- integendeel
- tegenvallen
- tegenmijnen
- tegenpartij
- tegenwerken
- tegenspeler
- tegenvoeter
- tegenhanger
- demonstrant
- tegenspraak
- tegenspreken
- tegenspoedig
- tegenwerping
- tegenstreven
- tegencultuur
- tegenbericht
- tegenwerking
- tegenwoordig
- tegenstrever
- tegenstelling
- tegenpartijder
- tegenbegroting
- tegenoffensief
- tegenspartelen
- tegendemonstrant
- tegenwoordigheid
- tegenstaatsgreep