steentijd
Dutch (Brabantic)
/ˈsteːn.tɛi̯t/
noun
Definitions
- Stone Age
Etymology
Derived from German Steinzeit (Stone Age) compound from Dutch, Flemish steen (stone, rock) + Dutch, Flemish tijd (time, period, era, age).
Origin
Dutch (Brabantic)
tijd
Gloss
time, period, era, age
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
紀
Emoji
⏲️ 🕐️ 🕑️ 🕒️ 🕓️ 🕔️ 🕕️ 🕖️ 🕗️ 🕘️ 🕙️ 🕚️ 🕛️ 🕜️ 🕝️ 🕞️ 🕟️ 🕠️ 🕡️ 🕢️ 🕣️ 🕤️ 🕥️ 🕦️ 🕧️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Jungsteinzeit German
- Stein German
- Steinzeit German
- Zeit German
- steinzeitlich German
- altijd Dutch, Flemish
- arduinsteen Dutch, Flemish
- azuursteen Dutch, Flemish
- baksteen Dutch, Flemish
- barnsteen Dutch, Flemish
- bedtijd Dutch, Flemish
- bijtijds Dutch, Flemish
- bloeitijd Dutch, Flemish
- bronstijd Dutch, Flemish
- bronsttijd Dutch, Flemish
- buitentijds Dutch, Flemish
- damsteen Dutch, Flemish
- deeltijds Dutch, Flemish
- dondersteen Dutch, Flemish
- edelsteen Dutch, Flemish
- etenstijd Dutch, Flemish
- galsteen Dutch, Flemish
- gelijktijdig Dutch, Flemish
- gootsteen Dutch, Flemish
- grafsteen Dutch, Flemish
- granaatsteen Dutch, Flemish
- hagelsteen Dutch, Flemish
- hoeksteen Dutch, Flemish
- ijstijd Dutch, Flemish
- ijzertijd Dutch, Flemish
- incubatietijd Dutch, Flemish
- intijds Dutch, Flemish
- kersttijd Dutch, Flemish
- kindertijd Dutch, Flemish
- klappersteen Dutch, Flemish
- koffietijd Dutch, Flemish
- komkommertijd Dutch, Flemish
- laadtijd Dutch, Flemish
- leeftijd Dutch, Flemish
- luchtsteen Dutch, Flemish
- luiertijd Dutch, Flemish
- maaltijd Dutch, Flemish
- meesttijds Dutch, Flemish
- middelertijd Dutch, Flemish
- molensteen Dutch, Flemish
- niersteen Dutch, Flemish
- omlooptijd Dutch, Flemish
- ontij Dutch, Flemish
- oudtijds Dutch, Flemish
- pruikentijd Dutch, Flemish
- rafelsteen Dutch, Flemish
- regentijd Dutch, Flemish
- rondetijd Dutch, Flemish
- ruimte-tijd Dutch, Flemish
- ruimtetijd Dutch, Flemish
- schoorsteen Dutch, Flemish
- siltsteen Dutch, Flemish
- slapenstijd Dutch, Flemish
- sluitertijd Dutch, Flemish
- steen Dutch, Flemish
- steenachtig Dutch, Flemish
- steenarend Dutch, Flemish
- steenberg Dutch, Flemish
- steenezel Dutch, Flemish
- steenfruit Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- steengroeve Dutch, Flemish
- steengruis Dutch, Flemish
- steenhouwer Dutch, Flemish
- steenkool Dutch, Flemish
- steenkoud Dutch, Flemish
- steenmarter Dutch, Flemish
- steenmot Dutch, Flemish
- steenolie Dutch, Flemish
- steenpapier Dutch, Flemish
- steenpuist Dutch, Flemish
- steenrijk Dutch, Flemish
- steenslag Dutch, Flemish
- steentijdperk Dutch, Flemish
- steentijdvak Dutch, Flemish
- steenuil Dutch, Flemish
- steenvrucht Dutch, Flemish
- steenwortel Dutch, Flemish
- steenzout Dutch, Flemish
- stenen Dutch, Flemish
- stenig Dutch, Flemish
- straatsteen Dutch, Flemish
- tandsteen Dutch, Flemish
- tijd Dutch, Flemish
- tijdbom Dutch, Flemish
- tijdelijk Dutch, Flemish
- tijdgeest Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tijdig Dutch, Flemish
- tijdlijn Dutch, Flemish
- tijdnood Dutch, Flemish
- tijdopname Dutch, Flemish
- tijdperk Dutch, Flemish
- tijdrekening Dutch, Flemish
- tijdrit Dutch, Flemish
- tijdschaal Dutch, Flemish
- tijdschema Dutch, Flemish
- tijdschrift Dutch, Flemish
- tijdsduur Dutch, Flemish
- tijdsgeest Dutch, Flemish
- tijdslimiet Dutch, Flemish
- tijdsrekening Dutch, Flemish
- tijdstempel Dutch, Flemish
- tijdstip Dutch, Flemish
- tijdsverschil Dutch, Flemish
- tijdvak Dutch, Flemish
- tijdverdrijf Dutch, Flemish
- toentertijd Dutch, Flemish
- toetssteen Dutch, Flemish
- travertijnsteen Dutch, Flemish
- tufsteen Dutch, Flemish
- tussentijd Dutch, Flemish
- vechtenstijd Dutch, Flemish
- veertigdagentijd Dutch, Flemish
- vertrektijd Dutch, Flemish
- voltijds Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- vroegtijdig Dutch, Flemish
- vuursteen Dutch, Flemish
- wachttijd Dutch, Flemish
- wetsteen Dutch, Flemish
- wijnsteen Dutch, Flemish
- zaaitijd Dutch, Flemish
- zandsteen Dutch, Flemish
- zeepsteen Dutch, Flemish
- zeilsteen Dutch, Flemish
- zendtijd Dutch, Flemish
- zoemsteen Dutch, Flemish
- zwerfsteen Dutch, Flemish
- stêen Middle Dutch
- tijt Middle Dutch
- steen Afrikaans
- steenkool Afrikaans
- tyd Afrikaans
- tijd
- steen
- ontij
- tijdig
- stenig
- altijd
- stenen
- ijstijd
- tijdbom
- tijdvak
- tijdrit
- bedtijd
- intijds
- galsteen
- maaltijd
- laadtijd
- zaaitijd
- leeftijd
- tufsteen
- oudtijds
- damsteen
- steenmot
- steenuil
- tijdperk
- wetsteen
- bijtijds
- voltijds
- tijdnood
- zendtijd
- tijdlijn
- baksteen
- tijdstip
- etenstijd
- wachttijd
- barnsteen
- tijdsduur
- steenolie
- ijzertijd
- tandsteen
- gootsteen
- grafsteen
- hoeksteen
- steenkoud
- zeepsteen
- niersteen
- steenkool
- steenberg
- steengoed
- wijnsteen
- tijdgeest
- luiertijd
- zoemsteen
- kersttijd
- siltsteen
- bloeitijd
- steenezel
- vuursteen
- rondetijd
- voortijds
- steenrijk
- tijdelijk
- zandsteen
- steenslag
- zeilsteen
- edelsteen
- bronstijd
- deeltijds
- steenzout
- regentijd
- zwerfsteen
- azuursteen
- tijdschema
- tijdsgeest
- koffietijd
- steenpuist
- luchtsteen
- ruimtetijd
- rafelsteen
- bronsttijd
- meesttijds
- tijdschaal
- tijdopname
- tijdgenoot
- hagelsteen
- toetssteen
- steengruis
- tussentijd
- steenfruit
- kindertijd
- steenarend
- molensteen
- omlooptijd
- steengroeve
- steenwortel
- steenachtig
- dondersteen
- straatsteen
- buitentijds
- tijdslimiet
- steenpapier
- sluitertijd
- vertrektijd
- steenvrucht
- steenmarter
- tijdschrift
- slapenstijd
- toentertijd
- ruimte-tijd
- schoorsteen
- tijdstempel
- steenhouwer
- vroegtijdig
- arduinsteen
- pruikentijd
- klappersteen
- tijdrekening
- vechtenstijd
- granaatsteen
- middelertijd
- tijdverdrijf
- gelijktijdig
- steentijdvak
- tijdsverschil
- komkommertijd
- tijdsrekening
- steentijdperk
- incubatietijd
- travertijnsteen
- veertigdagentijd