ontschieten
Dutch (Brabantic)
/ˌɔntˈsxi.tə(n)/
verb
Definitions
- (intransitive) to slip away
- (intransitive) to forget
- (intransitive) to say unintentionally, to have a slip of the tongue
Etymology
Prefix from Dutch, Flemish schieten (shoot, grow quickly).
Origin
Dutch (Brabantic)
schieten
Gloss
shoot, grow quickly
Concept
Semantic Field
Warfare and hunting
Ontological Category
Action/Process
Emoji
💉 🥃 🌠
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- atshoot English
- shoot English
- aanschieten Dutch, Flemish
- afschieten Dutch, Flemish
- beschieten Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- boogschieten Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- klimaatschieten Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- prijsschieten Dutch, Flemish
- schietbaan Dutch, Flemish
- schietbout Dutch, Flemish
- schieten Dutch, Flemish
- schietgat Dutch, Flemish
- schietgebed Dutch, Flemish
- schietgeweer Dutch, Flemish
- schietgraag Dutch, Flemish
- schietijzer Dutch, Flemish
- schietkraam Dutch, Flemish
- schietlood Dutch, Flemish
- schietpartij Dutch, Flemish
- schietschijf Dutch, Flemish
- schietvoorraad Dutch, Flemish
- schietwilg Dutch, Flemish
- uitschieten Dutch, Flemish
- verschieten Dutch, Flemish
- volschieten Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- atschoten Middle English
- sekip Indonesian
- schieten Middle Dutch
- skiet Afrikaans
- schieten
- schietgat
- schietbout
- schietlood
- opschieten
- schietbaan
- beschieten
- afschieten
- schietwilg
- schietgebed
- schietkraam
- schietijzer
- schietgraag
- aanschieten
- volschieten
- uitschieten
- bijschieten
- verschieten
- neerschieten
- schietschijf
- schietgeweer
- voorschieten
- boogschieten
- schietpartij
- doorschieten
- prijsschieten
- schietvoorraad
- klimaatschieten