omkleden
Dutch (Brabantic)
/ˈɔmˌkleːdə(n)/, /ɔmˈkleːdə(n)/
verb
Definitions
- (reflexive) to get changed, to change clothes, to reclothe
Etymology
Compound from Dutch, Flemish om (around) + Dutch, Flemish kleden (dress).
Origin
Dutch (Brabantic)
kleden
Gloss
dress
Concept
Semantic Field
Clothing and grooming
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
👗 👩🎤 🥻
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aankleden Dutch, Flemish
- achterom Dutch, Flemish
- bekleden Dutch, Flemish
- kleden Dutch, Flemish
- kleed Dutch, Flemish
- kleedkamer Dutch, Flemish
- om Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- ombrengen Dutch, Flemish
- omdopen Dutch, Flemish
- omdraaien Dutch, Flemish
- omdrinken Dutch, Flemish
- omgaan Dutch, Flemish
- omgang Dutch, Flemish
- omhakken Dutch, Flemish
- omhoog Dutch, Flemish
- omkeer Dutch, Flemish
- omkeren Dutch, Flemish
- omkijken Dutch, Flemish
- omkomen Dutch, Flemish
- omkopen Dutch, Flemish
- omlaag Dutch, Flemish
- omleggen Dutch, Flemish
- omleiden Dutch, Flemish
- omloop Dutch, Flemish
- omlopen Dutch, Flemish
- ommekeer Dutch, Flemish
- ommetje Dutch, Flemish
- omrekenen Dutch, Flemish
- omrijden Dutch, Flemish
- omroep Dutch, Flemish
- omroepen Dutch, Flemish
- omslaan Dutch, Flemish
- omslag Dutch, Flemish
- omspringen Dutch, Flemish
- omstaan Dutch, Flemish
- omstander Dutch, Flemish
- omstandig Dutch, Flemish
- omstandigheid Dutch, Flemish
- omstreek Dutch, Flemish
- omtoveren Dutch, Flemish
- omtrek Dutch, Flemish
- omtrekken Dutch, Flemish
- omvallen Dutch, Flemish
- omver Dutch, Flemish
- omvliegen Dutch, Flemish
- omvoegsel Dutch, Flemish
- omvolking Dutch, Flemish
- omvormen Dutch, Flemish
- omwaaien Dutch, Flemish
- omweg Dutch, Flemish
- omwentelen Dutch, Flemish
- omwoelen Dutch, Flemish
- omzet Dutch, Flemish
- omzichtig Dutch, Flemish
- omzien Dutch, Flemish
- omzomen Dutch, Flemish
- omzwermen Dutch, Flemish
- omzwerven Dutch, Flemish
- omzweven Dutch, Flemish
- ontkleden Dutch, Flemish
- rondom Dutch, Flemish
- uitkleden Dutch, Flemish
- verkleden Dutch, Flemish
- waarom Dutch, Flemish
- clêden Middle Dutch
- ombe Middle Dutch
- om
- kleed
- omver
- omweg
- omzet
- omloop
- waarom
- omlaag
- ombouw
- omzien
- omgang
- kleden
- omkeer
- omhoog
- omroep
- omgaan
- omslag
- omtrek
- rondom
- omkomen
- omkeren
- omstaan
- omzomen
- omdopen
- omlopen
- omslaan
- ommetje
- omkopen
- omkijken
- achterom
- omroepen
- omwaaien
- omzweven
- omvallen
- omrijden
- ommekeer
- omhakken
- bekleden
- omwoelen
- omleggen
- omstreek
- omleiden
- omvormen
- omstander
- omvoegsel
- ontkleden
- uitkleden
- omvolking
- omrekenen
- omdraaien
- omtoveren
- aankleden
- omtrekken
- verkleden
- omstandig
- omdrinken
- ombrengen
- omzichtig
- omvliegen
- omzwerven
- omzwermen
- kleedkamer
- omwentelen
- omspringen
- omstandigheid