neerzien
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to look down (on)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish neer (down, nether) + Dutch, Flemish zien (see).
Origin
Dutch (Brabantic)
zien
Gloss
see
Concept
Semantic Field
Sense perception
Ontological Category
Action/Process
Kanji
見
Emoji
🙈 🪚
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanzien Dutch, Flemish
- afzien Dutch, Flemish
- bezien Dutch, Flemish
- doorzien Dutch, Flemish
- herzien Dutch, Flemish
- inzien Dutch, Flemish
- neer Dutch, Flemish
- neerbuigen Dutch, Flemish
- neerdalen Dutch, Flemish
- neergang Dutch, Flemish
- neergooien Dutch, Flemish
- neerhalen Dutch, Flemish
- neerkijken Dutch, Flemish
- neerleggen Dutch, Flemish
- neerploffen Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- neerschrijven Dutch, Flemish
- neerslaan Dutch, Flemish
- neerslag Dutch, Flemish
- neersteken Dutch, Flemish
- neerstorten Dutch, Flemish
- neerwaarts Dutch, Flemish
- neerzetten Dutch, Flemish
- neerzijgen Dutch, Flemish
- omzien Dutch, Flemish
- ontzien Dutch, Flemish
- overzien Dutch, Flemish
- terugzien Dutch, Flemish
- uitzien Dutch, Flemish
- voorzien Dutch, Flemish
- zien Dutch, Flemish
- ziener Dutch, Flemish
- zienswaardig Dutch, Flemish
- zienswijze Dutch, Flemish
- sien Middle Dutch
- sien Afrikaans
- zien
- neer
- afzien
- omzien
- ziener
- bezien
- inzien
- uitzien
- aanzien
- ontzien
- herzien
- neergang
- voorzien
- overzien
- neerslag
- doorzien
- neerdalen
- terugzien
- neerslaan
- neerhalen
- neerkijken
- neerwaarts
- neerzijgen
- neergooien
- neerleggen
- zienswijze
- neersteken
- neerbuigen
- neerzetten
- neerploffen
- neerstorten
- neerschieten
- zienswaardig
- neerschrijven