leiden
Dutch (Brabantic)
/ˈlɛi̯də(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to lead, to take the lead
- (transitive) to guide
- (intransitive) to lead, to go, to follow a path to
Etymology
Inherited from Middle Dutch leiden inherited from Old Dutch leiden inherited from *laidijan inherited from Proto-Germanic *laidijaną (lead, cause to go, cause one to go).
Origin
Proto-Germanic
*laidijaną
Gloss
lead, cause to go, cause one to go
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
鉛
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- laidun Finnish
- Leiden Dutch, Flemish
- af Dutch, Flemish
- afleiden Dutch, Flemish
- afleiding Dutch, Flemish
- band Dutch, Flemish
- bandleider Dutch, Flemish
- begeleiden Dutch, Flemish
- berenleider Dutch, Flemish
- bovenleiding Dutch, Flemish
- draad Dutch, Flemish
- gasleiding Dutch, Flemish
- geleidelijk Dutch, Flemish
- geleiden Dutch, Flemish
- geleider Dutch, Flemish
- geleiding Dutch, Flemish
- handleiding Dutch, Flemish
- herleiden Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- inleiden Dutch, Flemish
- inleiding Dutch, Flemish
- kleuterleidster Dutch, Flemish
- legerleider Dutch, Flemish
- legerleiding Dutch, Flemish
- leiband Dutch, Flemish
- leider Dutch, Flemish
- leiderschap Dutch, Flemish
- leiding Dutch, Flemish
- leidingwater Dutch, Flemish
- leidingwerk Dutch, Flemish
- leidmotief Dutch, Flemish
- leidraad Dutch, Flemish
- leidster Dutch, Flemish
- marktleider Dutch, Flemish
- misleiden Dutch, Flemish
- misleiding Dutch, Flemish
- motief Dutch, Flemish
- om Dutch, Flemish
- omleiden Dutch, Flemish
- omleiding Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opleiden Dutch, Flemish
- opleiding Dutch, Flemish
- oppositieleider Dutch, Flemish
- oppositieleidster Dutch, Flemish
- partijleider Dutch, Flemish
- partijleidster Dutch, Flemish
- pijpleiding Dutch, Flemish
- regeringsleider Dutch, Flemish
- ringleiding Dutch, Flemish
- spelleider Dutch, Flemish
- toe Dutch, Flemish
- toeleiden Dutch, Flemish
- toeleiding Dutch, Flemish
- uit Dutch, Flemish
- uitleiden Dutch, Flemish
- verleidelijk Dutch, Flemish
- verleiden Dutch, Flemish
- verleider Dutch, Flemish
- verleiding Dutch, Flemish
- waterleiding Dutch, Flemish
- zaadleider Dutch, Flemish
- látigo Spanish, Castilian
- *leit- Proto-Indo-European
- *leyt- Proto-Indo-European
- látego Portuguese
- *in Proto-Germanic
- *laidijandz Proto-Germanic
- *laidijaną Proto-Germanic
- *līþa- Proto-Germanic
- *līþaną Proto-Germanic
- lædan Old English
- lǣdan Old English
- leiða Old Norse
- látego Galician
- leding Indonesian
- afleiden Middle Dutch
- geleiden Middle Dutch
- leiden Middle Dutch
- verleiden Middle Dutch
- leiten Old High German
- leier Afrikaans
- leeden Luxembourgish, Letzeburgesch
- *laidijan gmw-pro
- *leiden Old Dutch
- leiden Old Dutch
- ledian Old Saxon
- lēda Old Frisian
- lèèje Limburgan, Limburger, Limburgish
- op
- af
- om
- in
- toe
- uit
- band
- draad
- motief
- leider
- Leiden
- leiding
- leiband
- afleiden
- leidraad
- geleider
- leidster
- inleiden
- opleiden
- geleiden
- omleiden
- toeleiden
- herleiden
- afleiding
- geleiding
- verleiden
- verleider
- uitleiden
- misleiden
- opleiding
- omleiding
- inleiding
- begeleiden
- verleiding
- spelleider
- toeleiding
- gasleiding
- bandleider
- leidmotief
- zaadleider
- misleiding
- pijpleiding
- ringleiding
- geleidelijk
- marktleider
- leiderschap
- handleiding
- leidingwerk
- berenleider
- legerleider
- legerleiding
- waterleiding
- bovenleiding
- leidingwater
- partijleider
- verleidelijk
- partijleidster
- regeringsleider
- kleuterleidster
- oppositieleider
- oppositieleidster