hulpbisschop
Dutch (Brabantic)
/ˈɦʏlpˌbɪ.sxɔp/
noun
Definitions
- An auxiliary bishop.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish hulp (help, aid, aide, auxiliary) + Dutch, Flemish bisschop (bishop, bisshop, mulled wine).
Origin
Dutch (Brabantic)
bisschop
Gloss
bishop, bisshop, mulled wine
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aartsbisschop Dutch, Flemish
- bisdom Dutch, Flemish
- bisschop Dutch, Flemish
- bisschoppelijk Dutch, Flemish
- bisschopsmijter Dutch, Flemish
- bisschopsring Dutch, Flemish
- bisschopswijn Dutch, Flemish
- burenhulp Dutch, Flemish
- huishoudhulp Dutch, Flemish
- hulp Dutch, Flemish
- hulpbron Dutch, Flemish
- hulpdienst Dutch, Flemish
- hulpeloos Dutch, Flemish
- hulphond Dutch, Flemish
- hulphypothese Dutch, Flemish
- hulpmiddel Dutch, Flemish
- hulpprogramma Dutch, Flemish
- hulpsinterklaas Dutch, Flemish
- hulptaal Dutch, Flemish
- hulptelwoord Dutch, Flemish
- hulpvaardig Dutch, Flemish
- hulpverlener Dutch, Flemish
- hulpvloot Dutch, Flemish
- hulpwerkwoord Dutch, Flemish
- koorbisschop Dutch, Flemish
- prins-bisschop Dutch, Flemish
- vorst-bisschop Dutch, Flemish
- wijbisschop Dutch, Flemish
- zaalhulp Dutch, Flemish
- biskop Indonesian
- bischop Middle Dutch
- hulpe Middle Dutch
- biskop Afrikaans
- biskop Malay
- hulp
- bisdom
- hulphond
- hulptaal
- zaalhulp
- bisschop
- hulpbron
- hulpvloot
- burenhulp
- hulpeloos
- hulpmiddel
- hulpdienst
- hulpvaardig
- wijbisschop
- hulptelwoord
- hulpverlener
- koorbisschop
- huishoudhulp
- bisschopsring
- hulpprogramma
- hulphypothese
- bisschopswijn
- aartsbisschop
- hulpwerkwoord
- bisschoppelijk
- prins-bisschop
- vorst-bisschop
- hulpsinterklaas
- bisschopsmijter