doordrijven
Dutch (Brabantic)
/ˈdoːrdrɛi̯və(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to push through, to carry through (against resistance)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish drijven (drive, move, direct, lead, drift, float, chase).
Origin
Dutch (Brabantic)
drijven
Gloss
drive, move, direct, lead, drift, float, chase
Concept
Semantic Field
Animals
Ontological Category
Action/Process
Kanji
鉛
Emoji
🚂
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandrijven Dutch, Flemish
- afdrijven Dutch, Flemish
- bedrijven Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- dribbelen Dutch, Flemish
- drijfhout Dutch, Flemish
- drijfijs Dutch, Flemish
- drijfjacht Dutch, Flemish
- drijfsijs Dutch, Flemish
- drijfveer Dutch, Flemish
- drijfvermogen Dutch, Flemish
- drijfzand Dutch, Flemish
- drijven Dutch, Flemish
- geestdrijver Dutch, Flemish
- overdrijven Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- uitdrijven Dutch, Flemish
- verdrijven Dutch, Flemish
- voortdrijven Dutch, Flemish
- дрейф Russian
- driven Middle Dutch
- drîven Middle Dutch
- dōre Middle Dutch
- dryf Afrikaans
- drif Papiamentu
- door
- doorweg
- drijven
- doorsnee
- doorgaan
- drijfijs
- doorgang
- doorslag
- doorheen
- doorstart
- doorlaten
- drijfhout
- drijfsijs
- afdrijven
- bedrijven
- doorzagen
- drijfzand
- doorlezen
- doorbraak
- doorgeven
- drijfveer
- dribbelen
- doortocht
- doortikken
- doorvoeren
- uitdrijven
- tussendoor
- doorkoelen
- aandrijven
- binnendoor
- doorhelpen
- doorhebben
- drijfjacht
- doordeweek
- doorzetten
- doorwerken
- doorbreken
- verdrijven
- doorsturen
- doorsnijden
- doorprikken
- doorkrijgen
- doorbrengen
- doordrammen
- overdrijven
- doorslikken
- doordringen
- doorzichtig
- doorstrepen
- geestdrijver
- doorwaadbaar
- doorbladeren
- doorscheuren
- voortdrijven
- doorschuiven
- doorkijkjurk
- doorschieten
- doorzonwoning
- doorschakelen
- doorvertellen
- doorkijkbloes
- drijfvermogen
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding