brandwond
Dutch (Brabantic)
/ˈbrɑnt.ʋɔnt/
noun
Definitions
- (chiefly) burn
Etymology
Affix from Dutch, Flemish brand (fire, conflagration) + Dutch, Flemish wond (wound).
Origin
Dutch (Brabantic)
wond
Gloss
wound
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
傷
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- boomwond Dutch, Flemish
- bosbrand Dutch, Flemish
- brand Dutch, Flemish
- brandblusser Dutch, Flemish
- brandbom Dutch, Flemish
- brandbrief Dutch, Flemish
- branden Dutch, Flemish
- brandkast Dutch, Flemish
- brandkogel Dutch, Flemish
- brandkraan Dutch, Flemish
- brandmeester Dutch, Flemish
- brandmuur Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- brandschade Dutch, Flemish
- brandschilderen Dutch, Flemish
- brandschoon Dutch, Flemish
- brandslang Dutch, Flemish
- brandspuit Dutch, Flemish
- brandstichten Dutch, Flemish
- brandweer Dutch, Flemish
- brandwonde Dutch, Flemish
- huisbrand Dutch, Flemish
- natuurbrand Dutch, Flemish
- schaafwond Dutch, Flemish
- stokebrand Dutch, Flemish
- veenbrand Dutch, Flemish
- veldbrand Dutch, Flemish
- wereldbrand Dutch, Flemish
- wond Dutch, Flemish
- wondarts Dutch, Flemish
- wondvocht Dutch, Flemish
- woningbrand Dutch, Flemish
- zonnebrand Dutch, Flemish
- brant Middle Dutch
- wonde Middle Dutch
- wonde, wunde Middle Dutch
- brand Afrikaans
- brandweer Afrikaans
- wond Afrikaans
- wond
- brand
- branden
- brandbom
- boomwond
- wondarts
- bosbrand
- brandkast
- veldbrand
- veenbrand
- brandweer
- huisbrand
- brandpunt
- wondvocht
- brandmuur
- brandwonde
- brandkogel
- stokebrand
- brandbrief
- brandspuit
- schaafwond
- brandkraan
- brandslang
- zonnebrand
- woningbrand
- natuurbrand
- brandschade
- brandschoon
- wereldbrand
- brandblusser
- brandmeester
- brandstichten
- brandschilderen