brandschoon
Dutch (Brabantic)
/brɑntˈsxoːn/
adj
Definitions
- immaculate, spotless, squeaky clean
Etymology
Compound from Dutch, Flemish brand (fire, conflagration) + Dutch, Flemish schoon (beautiful, clean, fair).
Origin
Dutch (Brabantic)
schoon
Gloss
beautiful, clean, fair
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Property
Kanji
浄
Emoji
✨ 👗
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- beeldschoon Dutch, Flemish
- bosbrand Dutch, Flemish
- brand Dutch, Flemish
- brandblusser Dutch, Flemish
- brandbom Dutch, Flemish
- brandbrief Dutch, Flemish
- branden Dutch, Flemish
- brandkast Dutch, Flemish
- brandkogel Dutch, Flemish
- brandkraan Dutch, Flemish
- brandmeester Dutch, Flemish
- brandmuur Dutch, Flemish
- brandpunt Dutch, Flemish
- brandschade Dutch, Flemish
- brandschilderen Dutch, Flemish
- brandslang Dutch, Flemish
- brandspuit Dutch, Flemish
- brandstichten Dutch, Flemish
- brandweer Dutch, Flemish
- brandwond Dutch, Flemish
- brandwonde Dutch, Flemish
- huisbrand Dutch, Flemish
- natuurbrand Dutch, Flemish
- natuurschoon Dutch, Flemish
- opschonen Dutch, Flemish
- schoon Dutch, Flemish
- schoonbroer Dutch, Flemish
- schoonheid Dutch, Flemish
- schoonmaken Dutch, Flemish
- schoonmoeder Dutch, Flemish
- schoonouder Dutch, Flemish
- schoonschrift Dutch, Flemish
- schoonschrijven Dutch, Flemish
- schoonvader Dutch, Flemish
- schoonvegen Dutch, Flemish
- schoonwassen Dutch, Flemish
- schoonzus Dutch, Flemish
- schoonzuster Dutch, Flemish
- stokebrand Dutch, Flemish
- veenbrand Dutch, Flemish
- veldbrand Dutch, Flemish
- wereldbrand Dutch, Flemish
- woningbrand Dutch, Flemish
- zonnebrand Dutch, Flemish
- brant Middle Dutch
- schône Middle Dutch
- brand Afrikaans
- brandweer Afrikaans
- skoon Afrikaans
- brand
- schoon
- branden
- brandbom
- bosbrand
- brandkast
- brandpunt
- veldbrand
- veenbrand
- brandweer
- huisbrand
- brandwond
- brandmuur
- schoonzus
- opschonen
- brandwonde
- schoonheid
- brandkogel
- brandslang
- stokebrand
- brandbrief
- brandspuit
- brandkraan
- zonnebrand
- schoonmaken
- natuurbrand
- schoonvegen
- beeldschoon
- schoonouder
- brandschade
- schoonvader
- wereldbrand
- woningbrand
- schoonbroer
- schoonmoeder
- brandblusser
- schoonwassen
- natuurschoon
- schoonzuster
- brandmeester
- schoonschrift
- brandstichten
- brandschilderen
- schoonschrijven