wekenlang
Dutch (Brabantic)
/ˈʋeː.kə(n)ˌlɑŋ/
adv
Definitions
- for weeks
Etymology
Compound from Dutch, Flemish week (week, soft, weak) + Dutch, Flemish lang (long).
Origin
Dutch (Brabantic)
lang
Gloss
long
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Action/Process
Kanji
長
Emoji
🤥 🦒
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- allang Dutch, Flemish
- boomlang Dutch, Flemish
- dagenlang Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- feestweek Dutch, Flemish
- jarenlang Dutch, Flemish
- lang Dutch, Flemish
- langbenig Dutch, Flemish
- langboog Dutch, Flemish
- langdradig Dutch, Flemish
- langdurig Dutch, Flemish
- langgerekt Dutch, Flemish
- langharig Dutch, Flemish
- langhuis Dutch, Flemish
- langnek Dutch, Flemish
- langoor Dutch, Flemish
- langpootmug Dutch, Flemish
- langspeelplaat Dutch, Flemish
- langtong Dutch, Flemish
- langwerpig Dutch, Flemish
- langzaam Dutch, Flemish
- langzwaard Dutch, Flemish
- lankmoed Dutch, Flemish
- lankmoedig Dutch, Flemish
- lengte Dutch, Flemish
- onlangs Dutch, Flemish
- paasweek Dutch, Flemish
- urenlang Dutch, Flemish
- week Dutch, Flemish
- weekblad Dutch, Flemish
- weekeind Dutch, Flemish
- weekeinde Dutch, Flemish
- weeksluiting Dutch, Flemish
- wekelijk Dutch, Flemish
- wekelijks Dutch, Flemish
- lanc Middle Dutch
- weke Middle Dutch
- wēke Middle Dutch
- lank Afrikaans
- week Afrikaans
- week
- lang
- allang
- lengte
- langnek
- langoor
- onlangs
- weekblad
- boomlang
- weekeind
- langzaam
- lankmoed
- urenlang
- paasweek
- wekelijk
- langboog
- langhuis
- langtong
- langbenig
- langdurig
- feestweek
- weekeinde
- jarenlang
- langharig
- dagenlang
- wekelijks
- langdradig
- langzwaard
- langgerekt
- doordeweek
- langwerpig
- lankmoedig
- langpootmug
- weeksluiting
- langspeelplaat