waardig
Dutch (Brabantic)
[ˈʋaːr.dəx]
adj
Definitions
- worthy
- stately
Etymology
Suffix from Dutch, Flemish waarde (value, worth).
Origin
Dutch (Brabantic)
waarde
Gloss
value, worth
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- rope-worthy English
- unworthy English
- worth English
- worthily English
- worthiness English
- worthy English
- aanbevelen Dutch, Flemish
- aanbevelenswaardig Dutch, Flemish
- beklagen Dutch, Flemish
- beklagenswaardig Dutch, Flemish
- bezien Dutch, Flemish
- bezienswaardig Dutch, Flemish
- bezienswaardigheid Dutch, Flemish
- eigenwaarde Dutch, Flemish
- marktwaarde Dutch, Flemish
- meerwaarde Dutch, Flemish
- minder Dutch, Flemish
- minderwaardig Dutch, Flemish
- naamwaarde Dutch, Flemish
- onwaardig Dutch, Flemish
- straatwaarde Dutch, Flemish
- toonwaarde Dutch, Flemish
- verwachtingswaarde Dutch, Flemish
- voedingswaarde Dutch, Flemish
- waarde Dutch, Flemish
- waardeloos Dutch, Flemish
- waarderationaliteit Dutch, Flemish
- waarderationeel Dutch, Flemish
- waarderen Dutch, Flemish
- waardevol Dutch, Flemish
- waardigheid Dutch, Flemish
- zee Dutch, Flemish
- zeewaardig Dutch, Flemish
- zien Dutch, Flemish
- zienswaardig Dutch, Flemish
- zienswaardigheid Dutch, Flemish
- *wert- Proto-Indo-European
- worthy Middle English
- verðugr Old Norse
- elskværdig Danish
- nævneværdig Danish
- troværdig Danish
- værd Danish
- værdig Danish
- værdighed Danish
- ærværdig Danish
- minder Indonesian
- onwerdich Middle Dutch
- onwaardig Afrikaans
- zee
- zien
- waarde
- bezien
- minder
- beklagen
- onwaardig
- waardevol
- waarderen
- naamwaarde
- meerwaarde
- aanbevelen
- toonwaarde
- zeewaardig
- waardeloos
- marktwaarde
- eigenwaarde
- waardigheid
- zienswaardig
- straatwaarde
- minderwaardig
- bezienswaardig
- voedingswaarde
- waarderationeel
- zienswaardigheid
- beklagenswaardig
- aanbevelenswaardig
- verwachtingswaarde
- bezienswaardigheid
- waarderationaliteit