vooroorlogs
Dutch (Brabantic)
/voːrˈoːrlɔxs/
adj
Definitions
- Which is built, made or existed before World War II.
Etymology
Affix from Dutch, Flemish voor (before, in front of, fore, in front, pre-, for, front, fore-, predecing) + Dutch, Flemish oorlog (war).
Origin
Dutch (Brabantic)
oorlog
Gloss
war
Concept
Semantic Field
Warfare and hunting
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
🏯 🏰
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- für German
- Koreaoorlog Dutch, Flemish
- Russenoorlog Dutch, Flemish
- Vietnamoorlog Dutch, Flemish
- bendeoorlog Dutch, Flemish
- bevrijdingsoorlog Dutch, Flemish
- bewegingsoorlog Dutch, Flemish
- bliksemoorlog Dutch, Flemish
- burgeroorlog Dutch, Flemish
- godsdienstoorlog Dutch, Flemish
- grensoorlog Dutch, Flemish
- handelsoorlog Dutch, Flemish
- heilige oorlog Dutch, Flemish
- loopgravenoorlog Dutch, Flemish
- mediaoorlog Dutch, Flemish
- naoorlogs Dutch, Flemish
- oorlog Dutch, Flemish
- oorlogen Dutch, Flemish
- oorlogsbodem Dutch, Flemish
- oorlogscensuur Dutch, Flemish
- oorlogscorrespondent Dutch, Flemish
- oorlogsfeit Dutch, Flemish
- oorlogsgebied Dutch, Flemish
- oorlogsgevangene Dutch, Flemish
- oorlogsgeweld Dutch, Flemish
- oorlogshandeling Dutch, Flemish
- oorlogsheld Dutch, Flemish
- oorlogskreet Dutch, Flemish
- oorlogsmachine Dutch, Flemish
- oorlogsmisdaad Dutch, Flemish
- oorlogsmisdadiger Dutch, Flemish
- oorlogsmisdrijf Dutch, Flemish
- oorlogsmonument Dutch, Flemish
- oorlogsschatting Dutch, Flemish
- oorlogsschip Dutch, Flemish
- oorlogstrom Dutch, Flemish
- oorlogsverf Dutch, Flemish
- oorlogsverklaring Dutch, Flemish
- oorlogsverleden Dutch, Flemish
- oorlogsverslaggever Dutch, Flemish
- oorlogsveteraan Dutch, Flemish
- oorlogvoerend Dutch, Flemish
- oorlogzucht Dutch, Flemish
- stellingenoorlog Dutch, Flemish
- tankoorlog Dutch, Flemish
- tevoorschijn Dutch, Flemish
- tweefrontenoorlog Dutch, Flemish
- uitputtingsoorlog Dutch, Flemish
- voor Dutch, Flemish
- vooraanzicht Dutch, Flemish
- voorarrest Dutch, Flemish
- vooravond Dutch, Flemish
- voorbaat Dutch, Flemish
- voorbarig Dutch, Flemish
- voorbeeld Dutch, Flemish
- voorbehoedsmiddel Dutch, Flemish
- voorbehouden Dutch, Flemish
- voorbereiden Dutch, Flemish
- voorbeurs Dutch, Flemish
- voorbillen Dutch, Flemish
- voorbinden Dutch, Flemish
- voorbips Dutch, Flemish
- voorbode Dutch, Flemish
- voordat Dutch, Flemish
- voordeel Dutch, Flemish
- voordek Dutch, Flemish
- voordeur Dutch, Flemish
- voordoen Dutch, Flemish
- voordragen Dutch, Flemish
- voordringen Dutch, Flemish
- vooreergisteren Dutch, Flemish
- voorfase Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voorgebergte Dutch, Flemish
- voorgerecht Dutch, Flemish
- voorgeschiedenis Dutch, Flemish
- voorgeslacht Dutch, Flemish
- voorgevel Dutch, Flemish
- voorgeven Dutch, Flemish
- voorgevoel Dutch, Flemish
- voorgrond Dutch, Flemish
- voorhamer Dutch, Flemish
- voorhang Dutch, Flemish
- voorhangen Dutch, Flemish
- voorhanger Dutch, Flemish
- voorhebben Dutch, Flemish
- voorheen Dutch, Flemish
- voorhistorisch Dutch, Flemish
- voorhoede Dutch, Flemish
- voorhoofd Dutch, Flemish
- voorhuid Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- voorijlig Dutch, Flemish
- voorinschrijving Dutch, Flemish
- voorjaar Dutch, Flemish
- voorkant Dutch, Flemish
- voorkasteel Dutch, Flemish
- voorkennis Dutch, Flemish
- voorkeur Dutch, Flemish
- voorkomen Dutch, Flemish
- voorkoop Dutch, Flemish
- voorlaadgeweer Dutch, Flemish
- voorlader Dutch, Flemish
- voorleggen Dutch, Flemish
- voorletter Dutch, Flemish
- voorlezen Dutch, Flemish
- voorlid Dutch, Flemish
- voorliefde Dutch, Flemish
- voorliegen Dutch, Flemish
- voorloper Dutch, Flemish
- voormalig Dutch, Flemish
- voorman Dutch, Flemish
- voormiddag Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voornemen Dutch, Flemish
- vooroordeel Dutch, Flemish
- voorop Dutch, Flemish
- voorouder Dutch, Flemish
- voorover Dutch, Flemish
- voorpoot Dutch, Flemish
- voorpret Dutch, Flemish
- voorprogramma Dutch, Flemish
- voorraad Dutch, Flemish
- voorrecht Dutch, Flemish
- voorronde Dutch, Flemish
- voorruit Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- voorschot Dutch, Flemish
- voorschrift Dutch, Flemish
- voorschrijven Dutch, Flemish
- voorsorteren Dutch, Flemish
- voorspel Dutch, Flemish
- voorspoed Dutch, Flemish
- voorspook Dutch, Flemish
- voorsprong Dutch, Flemish
- voorstaan Dutch, Flemish
- voorstad Dutch, Flemish
- voorstellen Dutch, Flemish
- voorsteven Dutch, Flemish
- voorteken Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- voortouw Dutch, Flemish
- voortreffelijk Dutch, Flemish
- voortrekken Dutch, Flemish
- voortuin Dutch, Flemish
- vooruit Dutch, Flemish
- voorvader Dutch, Flemish
- voorval Dutch, Flemish
- voorvechtster Dutch, Flemish
- voorverwarmen Dutch, Flemish
- voorvocht Dutch, Flemish
- voorvork Dutch, Flemish
- voorwaar Dutch, Flemish
- voorwaarts Dutch, Flemish
- voorwas Dutch, Flemish
- voorwenden Dutch, Flemish
- voorwerp Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- voorzeggen Dutch, Flemish
- voorzet Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- voorzicht Dutch, Flemish
- voorzijn Dutch, Flemish
- voorzitten Dutch, Flemish
- voorzorg Dutch, Flemish
- vorig Dutch, Flemish
- wereldoorlog Dutch, Flemish
- zeeoorlog Dutch, Flemish
- zenuwenoorlog Dutch, Flemish
- zenuwoorlog Dutch, Flemish
- orloge Middle Dutch
- vore Middle Dutch
- oorlog Afrikaans
- vir Afrikaans
- voor Afrikaans
- voortuin Afrikaans
- voor
- vorig
- voorop
- oorlog
- voorval
- voorwas
- voordek
- voorzet
- vooruit
- voordat
- voorlid
- voorman
- voordoen
- voordeur
- voorzijn
- voorbaat
- voorwaar
- voorhuis
- voorkeur
- voorzorg
- voorkoop
- voorstad
- voortouw
- voorhuid
- voorfase
- voorheen
- voorspel
- voorgaan
- voorraad
- voorwerp
- voorruit
- voorhang
- voordeel
- voorkant
- voorover
- oorlogen
- voorbode
- voortuin
- voorjaar
- voorbips
- voorpoot
- voorvork
- voorpret
- zeeoorlog
- voorteken
- voornemen
- voorgrond
- voorloper
- naoorlogs
- voorkomen
- voormalig
- voorijlig
- voortijds
- voorrecht
- voorlezen
- voorvader
- vooravond
- voorgevel
- voorspook
- voorlader
- voorspoed
- voorschot
- voorhoofd
- voorgeven
- voorbeurs
- voorouder
- voorstaan
- voorbarig
- voorronde
- voorbeeld
- voorvocht
- voorhoede
- voorwoord
- voorhamer
- voorzicht
- voorleggen
- voormiddag
- voorwaarts
- voorletter
- voorliefde
- tankoorlog
- voorkennis
- voorzeggen
- voorzetten
- voorgevoel
- voorhangen
- voorbinden
- voorsprong
- voorwenden
- voorarrest
- voorliegen
- voorsteven
- voorhanger
- voorhebben
- voorbillen
- voorzitten
- voordragen
- oorlogstrom
- grensoorlog
- oorlogsverf
- mediaoorlog
- bendeoorlog
- voorschrift
- voorkasteel
- vooroordeel
- Koreaoorlog
- voorstellen
- oorlogsfeit
- voordringen
- voortrekken
- zenuwoorlog
- voorgerecht
- oorlogzucht
- oorlogsheld
- voorsorteren
- oorlogsschip
- burgeroorlog
- oorlogsbodem
- oorlogskreet
- vooraanzicht
- voorgebergte
- wereldoorlog
- voorgeslacht
- Russenoorlog
- tevoorschijn
- voorschieten
- voorbereiden
- voorbehouden
- voorvechtster
- oorlogsgeweld
- voorprogramma
- Vietnamoorlog
- bliksemoorlog
- zenuwenoorlog
- oorlogsgebied
- voorverwarmen
- oorlogvoerend
- voornaamwoord
- handelsoorlog
- voorschrijven
- oorlogsmisdaad
- voorhistorisch
- voorlaadgeweer
- voortreffelijk
- oorlogscensuur
- heilige oorlog
- oorlogsmachine
- oorlogsmisdrijf
- oorlogsveteraan
- vooreergisteren
- oorlogsmonument
- oorlogsverleden
- bewegingsoorlog
- godsdienstoorlog
- oorlogsschatting
- oorlogshandeling
- loopgravenoorlog
- oorlogsgevangene
- voorinschrijving
- voorgeschiedenis
- stellingenoorlog
- tweefrontenoorlog
- oorlogsmisdadiger
- oorlogsverklaring
- voorbehoedsmiddel
- bevrijdingsoorlog
- uitputtingsoorlog
- oorlogsverslaggever
- oorlogscorrespondent