speeltuig
Dutch (Brabantic)
/ˈspeːl.tœy̯x/
noun
Definitions
- playground equipment
- (now less common) toy
- (music) musical instrument
Etymology
Compound from Dutch, Flemish spelen (play) + Dutch, Flemish tuig (material, instrument, rig, gear, tool, device).
Origin
Dutch (Brabantic)
tuig
Gloss
material, instrument, rig, gear, tool, device
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
具
Emoji
⚒️ ⚓️ ⚗️ ⚙️ ⛏️ ✂️ 🎛️ 🔍️ 🔎 🔥 🔦 🔧 🔨 🔩 🔪 🔫 🔬 🔭 🔮 🗜️ 🛠️ 🧰 🪚 🪛
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Toyland English
- Toytown English
- boytoy English
- fucktoy English
- playtoy English
- toy English
- toybox English
- toyboy English
- toychest English
- toyer English
- toyest English
- toyeth English
- toyetic English
- toyful English
- toyhouse English
- toyish English
- toyless English
- toylike English
- toyline English
- toymaker English
- toymaking English
- toyman English
- toyseller English
- toyshop English
- toysome English
- toystore English
- toywoman English
- toywort English
- Sexspielzeug German
- Spiel German
- Spielzeug German
- Spielzeugpistole German
- Spielzeugverkäufer German
- Zeug German
- spielen German
- aanspelen Dutch, Flemish
- afspelen Dutch, Flemish
- bespelen Dutch, Flemish
- blaasspeeltuig Dutch, Flemish
- blazen Dutch, Flemish
- inspelen Dutch, Flemish
- klaarspelen Dutch, Flemish
- langspeelplaat Dutch, Flemish
- marteltuig Dutch, Flemish
- overspelen Dutch, Flemish
- peuterspeelzaal Dutch, Flemish
- rijtuig Dutch, Flemish
- ruimtetuig Dutch, Flemish
- schoftentuig Dutch, Flemish
- speelbaar Dutch, Flemish
- speelbal Dutch, Flemish
- speeldoos Dutch, Flemish
- speelfilm Dutch, Flemish
- speelgoed Dutch, Flemish
- speelhal Dutch, Flemish
- speelstad Dutch, Flemish
- speelster Dutch, Flemish
- speelstuk Dutch, Flemish
- speelvogel Dutch, Flemish
- spelen Dutch, Flemish
- speler Dutch, Flemish
- spelevaren Dutch, Flemish
- toespelen Dutch, Flemish
- tuig Dutch, Flemish
- tuigen Dutch, Flemish
- tuigleer Dutch, Flemish
- vaartuig Dutch, Flemish
- valsspelen Dutch, Flemish
- vistuig Dutch, Flemish
- vliegtuig Dutch, Flemish
- voertuig Dutch, Flemish
- wapentuig Dutch, Flemish
- werktuig Dutch, Flemish
- woordspeling Dutch, Flemish
- zintuig Dutch, Flemish
- leiketøy Norwegian Bokmål
- leketøy Norwegian Bokmål
- leiketøy Norwegian Nynorsk
- toye Middle English
- spēlen Middle Dutch
- tuyg Middle Dutch
- ruimtetuig Afrikaans
- speel Afrikaans
- tuig
- speler
- tuigen
- spelen
- blazen
- rijtuig
- zintuig
- vistuig
- afspelen
- speelbal
- voertuig
- tuigleer
- werktuig
- bespelen
- inspelen
- speelhal
- vaartuig
- toespelen
- speelgoed
- speelfilm
- speelbaar
- speeldoos
- wapentuig
- vliegtuig
- aanspelen
- speelstuk
- speelster
- speelstad
- spelevaren
- speelvogel
- overspelen
- ruimtetuig
- marteltuig
- valsspelen
- klaarspelen
- schoftentuig
- woordspeling
- langspeelplaat
- blaasspeeltuig
- peuterspeelzaal