schilderen
Dutch (Brabantic)
/ˈsxɪldərə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to paint
Etymology
Inherited from Middle Dutch schilderen affix from Dutch, Flemish schilder (painter).
Origin
Dutch (Brabantic)
schilder
Gloss
painter
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- af Dutch, Flemish
- afschilderen Dutch, Flemish
- amateurschilder Dutch, Flemish
- beschilderen Dutch, Flemish
- brand Dutch, Flemish
- brandschilderen Dutch, Flemish
- grotschildering Dutch, Flemish
- huisschilder Dutch, Flemish
- iconenschilder Dutch, Flemish
- kladschilder Dutch, Flemish
- kunst Dutch, Flemish
- kunstschilder Dutch, Flemish
- muurschildering Dutch, Flemish
- onderschildering Dutch, Flemish
- over Dutch, Flemish
- overschilderen Dutch, Flemish
- schild Dutch, Flemish
- schilder Dutch, Flemish
- schilderachtig Dutch, Flemish
- schilderij Dutch, Flemish
- schildering Dutch, Flemish
- schilderkunst Dutch, Flemish
- schildersplakband Dutch, Flemish
- schilderstuk Dutch, Flemish
- schilderwerk Dutch, Flemish
- stuk Dutch, Flemish
- vaasschildering Dutch, Flemish
- werk Dutch, Flemish
- schildere Middle Dutch
- schilderen Middle Dutch
- skildery Afrikaans
- af
- stuk
- over
- werk
- brand
- kunst
- schild
- schilder
- schilderij
- schildering
- schilderwerk
- beschilderen
- afschilderen
- kladschilder
- huisschilder
- schilderstuk
- schilderkunst
- kunstschilder
- iconenschilder
- schilderachtig
- overschilderen
- grotschildering
- vaasschildering
- amateurschilder
- brandschilderen
- muurschildering
- onderschildering
- schildersplakband