meehelpen
Dutch (Brabantic)
/ˈmeːˌɦɛl.pən/
verb
Definitions
- to help out, to assist
Etymology
Compound from Dutch, Flemish mee (with, along, together) + Dutch, Flemish helpen (help).
Origin
Dutch (Brabantic)
helpen
Gloss
help
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🏥 💁 🚑️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanhelpen Dutch, Flemish
- afhelpen Dutch, Flemish
- behelpen Dutch, Flemish
- bijhelpen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- helpen Dutch, Flemish
- helper Dutch, Flemish
- mee Dutch, Flemish
- mee-eten Dutch, Flemish
- mee-eter Dutch, Flemish
- meebetalen Dutch, Flemish
- meebrengen Dutch, Flemish
- meecalculeren Dutch, Flemish
- meedelen Dutch, Flemish
- meedenken Dutch, Flemish
- meedingen Dutch, Flemish
- meedoen Dutch, Flemish
- meegaan Dutch, Flemish
- meekomen Dutch, Flemish
- meeleveren Dutch, Flemish
- meelopen Dutch, Flemish
- meemaken Dutch, Flemish
- meenemen Dutch, Flemish
- meerekenen Dutch, Flemish
- meetronen Dutch, Flemish
- meevallen Dutch, Flemish
- meewarig Dutch, Flemish
- meewerken Dutch, Flemish
- meezingen Dutch, Flemish
- onthelpen Dutch, Flemish
- ophelpen Dutch, Flemish
- terechthelpen Dutch, Flemish
- uithelpen Dutch, Flemish
- verhelpen Dutch, Flemish
- voorthelpen Dutch, Flemish
- vooruithelpen Dutch, Flemish
- weghelpen Dutch, Flemish
- helpen Middle Dutch
- help Afrikaans
- mee Afrikaans
- mee
- helper
- helpen
- meegaan
- meedoen
- mee-eten
- meenemen
- afhelpen
- meewarig
- meemaken
- meelopen
- ophelpen
- mee-eter
- meekomen
- meedelen
- behelpen
- onthelpen
- weghelpen
- bijhelpen
- meedingen
- meewerken
- meetronen
- meevallen
- aanhelpen
- uithelpen
- verhelpen
- meezingen
- meedenken
- meebetalen
- meebrengen
- doorhelpen
- meerekenen
- meeleveren
- voorthelpen
- terechthelpen
- meecalculeren
- vooruithelpen