halfschaduw
Dutch (Brabantic)
/ˈɦɑlfˌsxaː.dyu̯/
noun
Definitions
- (chiefly) penumbra
Etymology
Compound from Dutch, Flemish half (half, semi-, half-) + Dutch, Flemish schaduw (shadow).
Origin
Dutch (Brabantic)
schaduw
Gloss
shadow
Concept
Semantic Field
The physical world
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
陰, 影
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- achthalf Dutch, Flemish
- anderhalf Dutch, Flemish
- bijschaduw Dutch, Flemish
- half Dutch, Flemish
- halfbakken Dutch, Flemish
- halfbloed Dutch, Flemish
- halfdek Dutch, Flemish
- halfedelsteen Dutch, Flemish
- halfgaar Dutch, Flemish
- halfhartig Dutch, Flemish
- halfkoets Dutch, Flemish
- halfpijp Dutch, Flemish
- halfrond Dutch, Flemish
- halfslachtig Dutch, Flemish
- halfuur Dutch, Flemish
- halfvlak Dutch, Flemish
- halveren Dutch, Flemish
- kernschaduw Dutch, Flemish
- nachtschade Dutch, Flemish
- oogschaduw Dutch, Flemish
- overschaduwen Dutch, Flemish
- regenschaduw Dutch, Flemish
- schaduw Dutch, Flemish
- schaduwbank Dutch, Flemish
- schaduwkabinet Dutch, Flemish
- schaduwplant Dutch, Flemish
- schaduwrijk Dutch, Flemish
- schaduwzijde Dutch, Flemish
- slagschaduw Dutch, Flemish
- half Middle Dutch
- schaduwe Middle Dutch
- skadu Afrikaans
- half
- schaduw
- halfdek
- halfuur
- halfrond
- halfvlak
- halfpijp
- halfgaar
- achthalf
- halveren
- halfbloed
- anderhalf
- halfkoets
- halfbakken
- halfhartig
- oogschaduw
- bijschaduw
- schaduwrijk
- slagschaduw
- nachtschade
- kernschaduw
- schaduwbank
- schaduwzijde
- schaduwplant
- regenschaduw
- halfslachtig
- overschaduwen
- halfedelsteen
- schaduwkabinet