gastheer
Dutch (Brabantic)
/ˈɣɑst.ɦeːr/
noun
Definitions
- A host, who receives (a) guest(s) in his residence, office etc.
- (biology) A host organism, in whose body a parasite etc. lives
Etymology
Compound from Dutch, Flemish gast (guest, dude, one who mans a piece of equipment, guy, apprentice) + Dutch, Flemish heer (lord, gentleman, master, army, title for a priest).
Origin
Dutch (Brabantic)
heer
Gloss
lord, gentleman, master, army, title for a priest
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
主
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Heerenveen Dutch, Flemish
- ambachtsheer Dutch, Flemish
- baanderheer Dutch, Flemish
- banjerheer Dutch, Flemish
- bannerheer Dutch, Flemish
- beschermheer Dutch, Flemish
- bouwheer Dutch, Flemish
- burchtheer Dutch, Flemish
- cel Dutch, Flemish
- dwaalgast Dutch, Flemish
- eregast Dutch, Flemish
- gast Dutch, Flemish
- gastarbeider Dutch, Flemish
- gastenboek Dutch, Flemish
- gastenverblijf Dutch, Flemish
- gastheercel Dutch, Flemish
- gasthuis Dutch, Flemish
- gastmaal Dutch, Flemish
- gastvrij Dutch, Flemish
- gastvrouw Dutch, Flemish
- geneesheer Dutch, Flemish
- heer Dutch, Flemish
- heerkracht Dutch, Flemish
- heerlijk Dutch, Flemish
- heeroom Dutch, Flemish
- heerschaar Dutch, Flemish
- heerschappij Dutch, Flemish
- heerschare Dutch, Flemish
- herenboer Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- herenhoeve Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- herenkapper Dutch, Flemish
- herenkleding Dutch, Flemish
- herenliefde Dutch, Flemish
- jonkheer Dutch, Flemish
- krijgsheer Dutch, Flemish
- leenheer Dutch, Flemish
- meneer Dutch, Flemish
- mijnheer Dutch, Flemish
- oudgast Dutch, Flemish
- raadsheer Dutch, Flemish
- spuitgast Dutch, Flemish
- stamgast Dutch, Flemish
- veldheer Dutch, Flemish
- wereldheer Dutch, Flemish
- zwabbergast Dutch, Flemish
- deler Indonesian
- hêre Middle Dutch
- gas Afrikaans
- *gast Old Dutch
- cel
- heer
- gast
- meneer
- heeroom
- eregast
- oudgast
- gastvrij
- heerlijk
- gasthuis
- bouwheer
- mijnheer
- jonkheer
- gastmaal
- leenheer
- stamgast
- veldheer
- spuitgast
- herenboer
- raadsheer
- gastvrouw
- dwaalgast
- herenhuis
- wereldheer
- geneesheer
- bannerheer
- herenhoeve
- heerschaar
- krijgsheer
- banjerheer
- burchtheer
- gastenboek
- heerkracht
- Heerenveen
- heerschare
- zwabbergast
- gastheercel
- herenliefde
- baanderheer
- herenkapper
- beschermheer
- herenkleding
- heerschappij
- gastarbeider
- ambachtsheer
- herenboerderij
- gastenverblijf